Einde inhoudsopgave
Penitentiaire beginselenwet
Artikel 73 [Beroepscommissie benoemd door Raad. Procedure]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2018
- Bronpublicatie:
31-01-2018, Stb. 2018, 30 (uitgifte: 16-02-2018, kamerstukken: 34736)
- Inwerkingtreding
01-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2018, Stb. 2018, 168 (uitgifte: 19-06-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Algemeen
Penitentiair recht / Rechtspositie gedetineerde
1.
Het beroepschrift wordt behandeld door een door de Raad benoemde commissie van drie leden of buitengewone leden, die wordt bijgestaan door een secretaris. Ten aanzien van het beroepschrift, bedoeld in artikel 72, eerste lid, is artikel 69, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
2.
Het beroepschrift wordt ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt. Een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.
3.
Indien de betrokkene gedetineerd is, kan de indiening van het beroepschrift geschieden door tussenkomst van de directeur van de inrichting of afdeling waar hij verblijft. De directeur draagt zorg dat het beroepschrift onverwijld van een dagtekening wordt voorzien. Als dag waarop het beroepschrift is ingediend geldt die van de dagtekening.
4.
De artikelen 60, derde lid, 61, vierde lid, 63, 64, 65, 66, 67, tweede lid, eerste en derde tot en met vijfde volzin, vierde en zevende lid, met uitzondering van de eerste volzin, 68, eerste, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de commissie, bedoeld in het eerste lid, kan bepalen dat:
- a.
de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten;
- b.
de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de commissie, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gemaakt;
- c.
ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.