Einde inhoudsopgave
Wet houdende vaststelling regeling ten aanzien van de Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden gewezen overheidspersoneel van Indonesië
Bijlage Overeenkomst voor het beheer van de ‘Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioenaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen’
Geldend
Geldend vanaf 14-05-1955. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-12-1950
- Bronpublicatie:
21-04-1955, Stb. 1955, 189 (uitgifte: 13-05-1955, kamerstukken: 3410 )
- Inwerkingtreding
14-05-1955, terugwerkend tot: 01-12-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-04-1955, Stb. 1955, 189 (uitgifte: 13-05-1955, kamerstukken: 3410 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
van de wet (Stb. 189, 1955)
De Ministers voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, van Financiën en van Binnenlandse Zaken, hieronder verder aangeduid als ‘de Ministers’, vertegenwoordigende het Rijk, partij ter ene zijde, en de Raad van Beheer der ‘Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen’, hieronder verder aangeduid als ‘de Stichting’, partij ter andere zijde, zijn, onder voorbehoud van goedkeuring bij de wet, overeengekomen als volgt:
Artikel 1
1
De Stichting verbindt zich tot het verrichten van alle handelingen, welke voor een zorgvuldige en getrouwe nakoming van de haar bij deze overeenkomst opgelegde verplichtingen met inbegrip van het daartoe nodige zorgvuldige beheer van de haar toevertrouwde belangen, vereist zijn.
2
De Stichting is voor de uitvoering van haar in het eerste lid bedoelde taak verantwoordelijk aan de Ministers.
Artikel 2
1
De Stichting verplicht zich tot de toekenning en de geregelde voldoening ten laste van de geldmiddelen van de Stichting van:
- a.
de weduwenpensioenen en de wezenonderstanden aan de nagelaten betrekkingen van gewezen overheidspersoneel van Indonesië, daaronder begrepen gewezen personeel van het voormalig Koninklijk-Nederlands-Indonesisch Leger en gepensionneerden op de voet van het Indonesisch ‘Pensioenreglement voor bijzondere leerkrachten’, van gepensionneerde bedienaren van de Godsdienst, van gewezen vrijwillige deelgenoten in het ‘Weduwen- en Wezenfonds voor Europese burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië, het ‘Weduwen- en Wezenfonds der Europese Officieren van het Nederlandsch-Indische Leger’, het ‘Weduwen- en Wezenfonds van Europese militairen beneden de rang van Officier bij de Koloniale Troepen’ of het ‘Pensioenfonds voor Europese Locale Ambtenaren in Nederlandsch-Indië en van bij de Directie van de Indische Pensioenfondsen in Nederland en haar Vertegenwoordiging in Indonesië en bij andere rechtspersoonlijkheid bezittende Indonesische overheidsinstellingen werkzaam geweest zijnd personeel, voorzoveel betreft:
- aa.
pensioenen en onderstanden, toegekend aan op de December 1950 buiten het grondgebied van Indonesië gevestigde nagelaten betrekkingen, zolang zij aldaar gevestigd zullen zijn;
- ab.
pensioenen en onderstanden, toegekend aan nagelaten betrekkingen in Indonesië, voor zover zij niet ingevolge de overeenkomst tussen Nederland en de Republiek Indonesië betreffende de toescheiding van staatsburgers de Indonesische nationaliteit bezitten of verkrijgen, dan wel van Aziatische afkomst zijn, indien zij zich alsnog buiten Indonesië vestigen en zolang zij buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zullen zijn;
- ac.
pensioenen en onderstanden, toe te kennen aan na te laten betrekkingen, gevestigd in of buiten Indonesië, voorzover zij niet ingevolge de overeenkomst tussen Nederland en de Republiek Indonesië betreffende de toescheiding van staatsburgers de Indonesische nationaliteit bezitten of verkrijgen, dan wel van Aziatische afkomst zijn en voorzover gevestigd in Indonesië, indien zij zich alsnog buiten Indonesië vestigen, een en ander zolang zij buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zullen zijn;
- b.
de op de onder a bedoelde weduwenpensioenen en wezenonderstanden volgens de op 1 Januari 1950 buiten Indonesië van kracht zijnde dan wel nader met instemming van Nederland ingevoerde Indonesische regelingen toegekende duurtetoeslagen.
2
De Stichting verplicht zich tot het verrichten van werkzaamheden, verband houdende met de onder 1 bedoelde werkzaamheden.
3
De Stichting is bevoegd tot de voldoening in bijzondere omstandigheden van uitkeringen aan nagelaten betrekkingen van gewezen overheidspersoneel van Indonesië, die bij het eerste lid van het genot van weduwenpensioen en wezenonderstand uitgesloten zijn, mits deze nagelaten betrekkingen buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zijn.
4
Voor zover de tot uitkering gerechtigden buiten Nederland gevestigd zijn, zal, behoudens andere regeling door de Stichting, uitbetaling plaats hebben aan door hen aan te wijzen gemachtigden in Nederland.
5
De Stichting verklaart zich bereid andere haar door de Ministers op te dragen werkzaamheden, verband houdende met de verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië, te verrichten.
Artikel 3
1
De Raad van Beheer is bij de uitoefening van zijn beheer gebonden aan de op 1 December 1950 geldende wettelijke regelingen en administratieve voorschriften van de Republiek Indonesië op het terrein van de weduwenpensioenen en wezenonderstanden van de nagelaten betrekkingen van gewezen overheidspersoneel voor zover deze onder de veranderde omstandigheden toepassing kunnen vinden.
2
Indien en voor zover de veranderde omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven, dient de Raad van Beheer aan de Ministers voorstellen in tot het treffen van de nodige wettelijke voorzieningen.
3
In afwachting van de tot standkoming van de in het tweede lid bedoelde wettelijke voorzieningen is de Raad van Beheer bevoegd in dringende gevallen bij met redenen omkleed besluit voorlopige afwijkende voorzieningen te treffen.
4
Besluiten van de Raad van Beheer als bedoeld in het derde lid, kunnen niet ten uitvoer worden gelegd alvorens zij ter kennis van de Ministers zijn gebracht en bericht is ontvangen, dat daartegen geen bezwaar bestaat.
Artikel 4
De Ministers zullen het nodige verrichten voor de overdracht aan de Stichting van de bij artikel 8 van besluit No. MC II/C II/26 van de Tweede Conferentie van Ministers van de Nederlands-Indonesische Unie door de Republiek Indonesië aan Nederland overgedragen actieve en passieve vermogensbestanddelen van:
- a.
het ‘Weduwen- en Wezenfonds voor Europese burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië’;
- b.
het ‘Weduwen- en Wezenfonds der Europese Officieren van het Nederlandsch-Indische Leger’;
- c.
het ‘Weduwen- en Wezenfonds van Europese militairen beneden de rang van Officier bij de Koloniale Troepen’;
- d.
het ‘Pensioenfonds voor Europese Locale Ambtenaren in Nederlandsch-Indië’.
Artikel 5
1
De Ministers zullen het nodige verrichten voor de geregelde overdracht aan de Stichting van de door de Republiek Indonesië ingevolge artikel 4 van het in artikel 4 bedoelde besluit ter beschikking van Nederland gestelde gewone, buitengewone en huwelijkscontributies van verplichte en vrijwillige deelgenoten in de in artikel 2 bedoelde fondsen.
2
De Ministers kunnen, ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, het in ontvangst nemen van de daarbedoelde contributies opdragen aan de Stichting.
Artikel 6
1
De Ministers verbinden zich over het tijdvak 1 December 1950 tot en met 31 December 1951 en jaarlijks over de jaren 1952 tot en met 1955 ten laste van het Rijk aan de Stichting uit te keren het nadelig verschil over het betrokken tijdvak tussen de lasten van de Stichting en de baten van de Stichting, verminderd met een bedrag van ƒ 1,6 millioen 's jaars.
2
Onder de lasten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:
- a.
de uitbetaalde weduwenpensioenen en wezenonderstanden alsmede duurtetoeslagen daarop;
- b.
de kosten van beheer en administratie;
- c.
reserveringen ten behoeve van pensioenen, onderstanden en wachtgelden aan het Stichtingspersoneel en zijn nagelaten betrekkingen.
3
Onder de baten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:
- a.
de ontvangsten ingevolge artikel 5;
- b.
de renten van de belegde gelden;
- c.
toevallige baten.
4
Aan de hand van de wetenschappelijke balansen betreffende de financiële toestand van de Stichting wordt om de vijf jaren, voor de eerste maal naar die per 31 December 1955, door de Ministers bepaald tot welk bedrag over de volgende vijf jaren jaarlijks uitkeringen ten laste van het Rijk als bedoeld in het eerste lid aan de Stichting zullen worden gedaan.
Artikel 7
1
De sommen, waarover voor de werkzaamheden van de Stichting mag worden beschikt, worden opgenomen in een jaarlijks door de Raad van Beheer op te maken en door de Ministers goed te keuren begroting.
2
In afwachting van de totstandkoming van de eerste zodanige begroting behoeft de beschikking over gelden de goedkeuring van de Minister van Financiën.
Artikel 8
1
Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2
De Ministers hebben het recht de overeenkomst te allen tijde te doen eindigen na overleg met de Raad van Beheer, zulks echter onverminderd de verplichting van het Rijk om de Stichting in staat te stellen de verbintenissen, welke zij met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde heeft aangegaan, na te komen.
3
De Stichting kan de overeenkomst doen eindigen met een opzeggingstermijn van zes maanden.
Artikel 9
De kosten op deze overeenkomst vallende, komen ten laste van de Stichting.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te 's-Gravenhage, de eenendertigste Mei 1900 een en vijftig.
Partij ter ene zijde: | Partij ter andere zijde: |
(w.g.) L. PETERS | (w.g.) HOOGESTEGER |
(w.g.) P. LIEFTINCK | (w.g.) H. J. EYKHOLT |
(w.g.) J. VAN MAARSEVEEN | (w.g.) J. W. METSKES |