Einde inhoudsopgave
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Artikel 15ai [Afrekening bij ontvoeging over verschoven stille reserves]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2003
- Bronpublicatie:
12-12-2002, Stb. 2002, 617 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken: 28608)
11-12-2002, Stb. 2002, 618 (uitgifte: 19-12-2002, kamerstukken: 26854)
- Inwerkingtreding
01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2002, Stb. 2002, 617 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken: 28608)
12-12-2002, Stb. 2002, 617 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Fiscale eenheid
Inkomstenbelasting / Winst
1
Indien in enig jaar door een maatschappij (overdrager) een vermogensbestanddeel is overgedragen aan een andere maatschappij (overnemer) waarvan de waarde in het economische verkeer op het moment van de overdracht hoger was dan de boekwaarde, wordt op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het ontvoegingstijdstip van die overdrager of overnemer, dat vermogensbestanddeel te boek gesteld op de waarde in het economische verkeer. Indien met betrekking tot een in de vorige volzin bedoeld vermogensbestanddeel door de overnemer een reserve is gevormd als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt deze reserve op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het in de eerste volzin bedoelde ontvoegingstijdstip opgenomen in de winst van de fiscale eenheid. Indien de reserve, bedoeld in de tweede volzin, reeds is afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een vervangend bedrijfsmiddel, wordt dat bedrijfsmiddel op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het in de eerste volzin bedoelde ontvoegingstijdstip te boek gesteld op de waarde in het economische verkeer.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt het overgedragen vermogensbestanddeel op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de ontvoeging te boek gesteld op een bedrag gelijk aan de waarde in het economische verkeer van het vermogensbestanddeel ten tijde van de overdracht, verminderd met de afschrijving tussen het tijdstip van de overdracht en het ontvoegingstijdstip berekend overeenkomstig artikel 15ah, tweede lid, onderdeel a, mits de belastingplichtige de hoogte van dit bedrag aannemelijk maakt.
3.
Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval:
- a.
de overdracht heeft plaatsgevonden in het kader van een bij de aard en omvang van de overdrager en de overnemer passende normale bedrijfsuitoefening;
- b.
sprake was van een overdracht van een onderneming of een zelfstandig onderdeel van een onderneming, tegen uitreiking door de overnemer van eigen aandelen, en na het tijdstip waarop de overdracht heeft plaatsgevonden ten minste drie kalenderjaren zijn verstreken; of
- c.
na het tijdstip waarop de overdracht heeft plaatsgevonden ten minste zes kalenderjaren zijn verstreken.
4.
Indien aan het voornemen tot herinvestering als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 gevolg is gegeven door een andere maatschappij van de fiscale eenheid dan de maatschappij die het bedrijfsmiddel heeft vervreemd ter zake waarvan de herinvesteringsreserve is gevormd, wordt het bedrijfsmiddel waarin is geherinvesteerd voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn verworven door de maatschappij die het bedrijfsmiddel heeft vervreemd en onmiddellijk daarna te zijn overgedragen aan de andere maatschappij.
5
Voor de toepassing van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 mag de bij de fiscale eenheid aanwezige herinvesteringsreserve worden afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de eerstvolgende herinvestering door de maatschappij die het bedrijfsmiddel heeft vervreemd terzake waarvan de reserve is gevormd, in plaats van op die kosten van de eerstvolgende herinvestering door een maatschappij van de fiscale eenheid.
6.
Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing met betrekking tot een overgedragen vermogensbestanddeel waarop artikel 15c van toepassing is.