Einde inhoudsopgave
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 3:25 Hoogte van de vakantie-uitkering
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
25-11-2020, Stb. 2020, 496 (uitgifte: 04-12-2020, kamerstukken: 35494)
27-05-2020, Stb. 2020, 173 (uitgifte: 18-06-2020, kamerstukken: 35213)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2020, Stb. 2020, 497 (uitgifte: 04-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-06-2020, Stb. 2020, 174 (uitgifte: 18-06-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Algemeen
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Uitkeringsvoorwaarden
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Uitkeringshoogte
1.
De vakantie-uitkering bedraagt acht procent van het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarop recht bestond in het tijdvak van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand mei.
2.
Indien artikel 3:17a of 3:21, vierde lid, is toegepast, wordt onder het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het eerste lid, verstaan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, nadat dat artikel toepassing heeft gevonden.
3.
Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, treedt dit gewijzigde percentage in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat over het tijdvak aanvangende met de dag waarop de wijziging ingaat.
4.
De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.