Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 6:3:10 [Vervangende jeugddetentie en taakstraf]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2017, 82 jo Stb. 2019, 504 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken: 35311)
22-02-2017, Stb. 2017, 82 jo Stb. 2019, 504 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
1.
Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, wordt vervangende jeugddetentie of hechtenis toegepast, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde en de raad voor de kinderbescherming.
2.
Indien een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur van de vervangende jeugddetentie naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende jeugddetentie zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
3.
Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, kan de vervangende jeugddetentie worden ten uitvoer gelegd als vervangende hechtenis, indien het vonnis dit bepaalt.
4.
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekend. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende jeugddetentie.