Einde inhoudsopgave
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 3.27 Beëindiging reisrecht
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2023
- Bronpublicatie:
30-11-2022, Stb. 2023, 4 (uitgifte: 10-01-2023, kamerstukken: 36126)
- Inwerkingtreding
01-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-03-2023, Stb. 2023, 92 (uitgifte: 22-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Studiefinanciering
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Het reisproduct wordt door RSR stopgezet op verzoek van Onze Minister of de student op uiterlijk de tiende kalenderdag van de maand waarin:
- a.
de aanspraak op het reisrecht is beëindigd; of
- b.
het reisproduct op grond van artikel 3.24, tweede of vierde lid, is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.
2.
Indien gebruik is gemaakt van het reisproduct na het moment, bedoeld in het eerste lid, aanhef, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan Onze Minister per halve kalendermaand een bedrag verschuldigd van, naar de maatstaf van 1 januari 2019:
- a.
€ 75,00 voor zover het de eerste en de tweede halve kalendermaand betreft; en
- b.
€ 150,00 voor zover het de derde en daaropvolgende halve kalendermaanden betreft.
3.
De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van die maand.
4.
De opbouw van de bedragen, genoemd in het tweede lid, vangt aan op het moment dat sprake is van één van de situaties genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, waarbij voor de eerste halve kalendermaand waarin € 75,00 verschuldigd is uitsluitend wordt gekeken naar het gebruik van het reisproduct tijdens de elfde tot en met de vijftiende dag van die maand.
5.
Er is geen bedrag verschuldigd over de halve kalendermaanden waarin geen gebruik gemaakt is van het reisproduct.
6.
Indien een student na het beëindigen van zijn aanspraak op het reisrecht opnieuw een reisrecht toegekend heeft gekregen, is na het beëindigen van het laatst toegekende reisrecht wederom sprake van een eerste halve kalendermaand, als bedoeld in het tweede lid, onder a.
7.
Het tweede lid is niet van toepassing op een periode waarin het degene aan wie het reisrecht is toegekend, aantoonbaar niet kan worden toegerekend dat het reisproduct niet tijdig is stopgezet.
8.
Het reisproduct wordt stopgezet op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
9.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en het tijdstip waarvoor de niet-toerekenbaarheid, bedoeld in het zevende lid, moet worden aangetoond.