Einde inhoudsopgave
Bouwverordening 2007
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering [MBV alternatief 2]
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2007
- Bronpublicatie:
12-07-2007, Internet 2007, www.nijkerk.org (uitgifte: 12-07-2007, regelingnummer: 2007-037)
- Inwerkingtreding
01-09-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2007, Internet 2007, www.nijkerk.org (uitgifte: 12-07-2007, regelingnummer: 2007-037)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Volkshuisvesting (bestuursrechtelijk) / Wonen
1.
Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
- a.
leidingen voor faecaliën, afkomstig uit toiletten met waterspoeling, moeten lozen op een rottingput met overstort;
- b.
leidingen voor faecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten lozen op een beerput zonder overstort, een gierput of een rottingput met overstort;
- c.
leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën, alsmede overstorten van rottingputten moeten zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
- d.
leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën mogen niet lozen op een rottingput.
2.
De in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten:
- a.
zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem en lucht kan optreden; en
- b.
zijn aangesloten aan een in de grond aangebrachte opvang- en bezinkingsvoorziening van voldoende capaciteit, welke voorziening in verband met de grootte van de te ontwateren oppervlakken en de bodemgesteldheid ter plaatse moet zijn gelegen op voldoende afstand van de perceelgrenzen en de bebouwing op het perceel.
3.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:
- a.
van het bepaalde in het eerste lid, indien de afvoer op andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem en lucht mogelijk is;
- b.
van het bepaalde in het tweede lid, indien de bodemgesteldheid en de grondwaterafvoer ter plaatse, dan wel de omvang van het perceel de infiltratie van hemelwater niet toelaten en bovendien de afvoervoorziening voor hemelwater niet wordt aangesloten aan een rottingput.