Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/59/EU betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen
Artikel 129 Evaluatie
Geldend
Geldend vanaf 14-11-2022
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 14-11-2022.
- Bronpublicatie:
19-10-2022, PbEU 2022, L 275 (uitgifte: 25-10-2022, regelingnummer: 2022/2036)
- Inwerkingtreding
14-11-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-10-2022, PbEU 2022, L 275 (uitgifte: 25-10-2022, regelingnummer: 2022/2036)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Vóór 1 juni 2018 evalueert de Commissie de uitvoering van deze richtlijn en legt zij hierover een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Zij gaat met name het volgende na:
- a)
op basis van het in artikel 4, lid 7, bedoelde verslag van de EBA, of enige wijziging vereist is om de verschillen op nationaal niveau zoveel mogelijk te beperken;
- b)
op basis van het in artikel 45, lid 19, bedoelde verslag van de EBA, of enige wijziging vereist is om de verschillen op nationaal niveau zoveel mogelijk te beperken;
- c)
de werking en de efficiëntie van de uit hoofde van deze richtlijn aan de EBA toegekende taken, met inbegrip van bemiddeling.
Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Niettegenstaande de evaluatie waarin in de eerste alinea is voorzien, toetst de Commissie uiterlijk op 3 juli 2017 specifiek de toepassing van de artikelen 13, 18 en 45 wat betreft de bevoegdheden van de EBA voor het verrichten van bindende bemiddeling teneinde toekomstige ontwikkelingen in het recht inzake financiële diensten in aanmerking te nemen. Het desbetreffende verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.
Uiterlijk op 31 december 2022 evalueert de Commissie het effect van de indirecte plaatsing van instrumenten die in aanmerking komen voor de naleving van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op het gelijke speelveld tussen de verschillende soorten bankgroepstructuren, onder meer in het geval waarin groepen een werkmaatschappij bezitten tussen de als een af te wikkelen entiteit aangemerkte holding en haar dochterondernemingen. Zij gaat met name het volgende na:
- a)
of het entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, mogelijk kan worden gemaakt om op geconsolideerde basis aan het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva te voldoen;
- b)
hoe entiteiten waarvan het afwikkelingsplan bepaalt dat zij moeten worden geliquideerd volgens de normale insolventieprocedure, moeten worden behandeld conform de regels inzake het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva;
- c)
of het passend is het aantal in artikel 72 sexies, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voorgeschreven aftrekkingen te beperken.
De Commissie legt hierover een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag gaat, waar dienstig, vergezeld van een wetgevingsvoorstel, waarbij rekening wordt gehouden met de toepassingsdatum van artikel 72 sexies, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013.