Einde inhoudsopgave
Richtlijn 86/278/EEG betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw
Bijlage II C Bemonsterings- en analysemethoden
Geldend
Geldend vanaf 18-06-1986
- Bronpublicatie:
12-06-1986, PbEG 1986, L 181 (uitgifte: 04-07-1986, regelingnummer: 86/278/EEG)
- Inwerkingtreding
18-06-1986
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-06-1986, PbEG 1986, L 181 (uitgifte: 04-07-1986, regelingnummer: 86/278/EEG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
EU-recht / Instituties
1. Bodembemonstering
De te analyseren representatieve monsters worden normaliter gemaakt door menging van ten minste 25 afzonderlijke bodemmonsters genomen uit een homogeen geëxploiteerde oppervlakte van ten hoogste 5 ha.
De afzonderlijke monsters moeten worden genomen op een diepte van 25 cm, behalve indien de diepte van de ploeglaag geringer is, doch zonder dat de bemonsteringsdiepte in dat geval minder dan 10 cm bedraagt.
2. Slibbemonstering
Het slib moet worden bemonsterd na behandeling, maar vóór levering aan de gebruiker en dient representatief te zijn voor het geproduceerde slib.
3. Analysemethoden
De analyse van zware metalen geschiedt na ontsluiting door middel van een sterk zuur. De referentieanalysemethode is atoomabsorptiespectrometrie. De waarnemingsdrempel mag voor elk metaal niet hoger zijn dan 10 % van de toepasselijke grenswaarde.