Einde inhoudsopgave
Richtlijn 86/278/EEG betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 20-04-2009
- Bronpublicatie:
11-03-2009, PbEU 2009, L 87 (uitgifte: 01-01-2009, regelingnummer: 219/2009)
- Inwerkingtreding
20-04-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2009, PbEU 2009, L 87 (uitgifte: 01-01-2009, regelingnummer: 219/2009)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
EU-recht / Instituties
Richtlijn van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 100 en 235,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat deze richtlijn tot doel heeft voorschriften te geven voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, zodat nadelige gevolgen voor bodem, planten, dier en mens worden voorkomen, en tevens een juist gebruik van zuiveringsslib wordt bevorderd;
Overwegende dat het feit dat de bepalingen in de verschillende Lid-Staten inzake het gebruik van slib in de landbouw onderling afwijken, van invloed zou kunnen zijn op de werking van de gemeenschappelijke markt; dat het derhalve gewenst is op dit gebied over te gaan tot de in artikel 100 van het Verdrag bedoelde aanpassing van de wetgevingen;
Overwegende dat voor landbouwdoeleinden gebruikt zuiveringsslib buiten de werkingssfeer van Richtlijn 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (4)valt;
Overwegende dat de maatregelen die zijn vastgesteld in Richtlijn 78/319/EEG van de Raad van 20 maart 1978 betreffende giftige en gevaarlijke afvalstoffen (5)ook van toepassing zijn op zuiveringsslib voor zover dit slib in de bijlage van de richtlijn vermelde stoffen die door hun aard dan wel door de aanwezige hoeveelheden of concentraties een gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, bevat, of ermee is besmet;
Overwegende dat er een speciale regeling moet worden ingevoerd die de bescherming garandeert van mensen, dieren, planten en milieu tegen de schadelijke gevolgen van het ongecontroleerde gebruik van slib;
Overwegende dat deze richtlijn voorts ten doel heeft een aantal eerste maatregelen van de Gemeenschap in het kader van de bodembescherming vast te stellen;
Overwegende dat slib nuttige eigenschappen kan hebben voor de landbouw en dat het derhalve gerechtvaardigd is toepassing ervan in de landbouw aan te moedigen mits het correct wordt gebruikt; dat het gebruik van zuiveringsslib geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de bodem en van de landbouwproduktie;
Overwegende dat sommige zware metalen giftig kunnen zijn voor planten en, door hun aanwezigheid in geoogste gewassen, ook voor de mens, en dat voor de aanwezigheid van deze elementen in de bodem bindende grenswaarden dienen te worden vastgesteld;
Overwegende dat het gebruik van slib dient te worden verboden wanneer de concentratie van deze metalen in de bodem deze grenswaarden overschrijdt;
Overwegende voorts dat dient te worden vermeden dat deze grenswaarden tengevolge van het gebruik van slib worden overschreden; dat daartoe het inbrengen van zware metalen in landbouwgronden moet worden beperkt, ofwel door de maximale hoeveelheden slib vast te stellen die per jaar op de bodem mogen worden aangebracht, waarbij erop moet worden toegezien dat bepaalde grenswaarden voor de concentratie van zware metalen in het gebruikte slib niet worden overschreden, ofwel door erop toe te zien dat bepaalde grenswaarden voor de hoeveelheden zware metalen die op basis van een gemiddelde over tien jaar in de bodem mogen worden gebracht, niet worden overschreden;
Overwegende dat het slib moet worden behandeld alvorens in de landbouw te worden gebruikt; dat de Lid-Staten echter onder bepaalde voorwaarden het gebruik van niet behandeld slib kunnen toestaan waar het geen gevaar voor de gezondheid van mens en dier oplevert, indien dit slib in de grond wordt geïnjecteerd of ondergeploegd;
Overwegende dat een bepaalde termijn in acht moet worden genomen tussen het gebruik van het slib en het beweiden van de weilanden, het oogsten van voedergewassen of van bepaalde gewassen die normaliter in rechtstreeks contact met de bodem staan en rauw worden geconsumeerd; dat het gebruik van slib op groente- en fruitaanplant, met uitzondering van fruitboomgaarden, gedurende de groeiperiode moet worden verboden;
Overwegende dat het gebruik zodanig moet geschieden dat de bescherming van bodem, oppervlaktewater en grondwater is verzekerd, overeenkomstig de Richtlijnen 75/440/EEG (6)en 80/68/EEG (7);
Overwegende dat het hiertoe nodig is de eigenschappen van slib en van de gronden waarop het wordt toegepast vast te stellen en derhalve slib en bodem te analyseren en bepaalde resultaten ervan aan de gebruikers door te geven,
Overwegende dat bepaalde essentiële gegevens moeten worden bewaard met het oog op een betere kennis inzake het gebruik van slib in de landbouw; dat deze gegevens in de vorm van periodieke rapporten aan de Commissie moeten worden toegezonden; dat de Commissie aan de hand van deze rapporten zo nodig voorstellen zal doen met het oog op een betere bescherming van bodem en milieu;
Overwegende dat slib afkomstig van kleine zuiveringsinstallaties die in hoofdzaak slechts huishoudelijk afvalwater verwerken, weinig gevaar voor mensen, dieren, planten en milieu met zich meebrengt en dat dit slib daarom van een aantal verplichtingen inzake informatie en analyse kan worden vrijgesteld;
Overwegende dat de Lid-Staten strengere voorschriften moeten kunnen vaststellen dan in deze richtlijn zijn bepaald; dat de Commissie van deze voorschriften in kennis dient te worden gesteld;
Overwegende dat de technische en wetenschappelijke vooruitgang een snelle aanpassing van sommige bepalingen van deze richtlijn noodzakelijk kan maken; dat ter vergemakkelijking van de uitvoering van de voor dit doel vereiste maatregelen een procedure dient te worden ingestelt die voorziet in een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie; dat deze samenwerking moet plaatsvinden in een comité voor de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang;
Overwegende dat het Verdrag, afgezien van artikel 235, niet in alle vereiste bevoegdheid voorziet,
HEFT DE[lees: HEEFT DE] VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB nr. C 264 van 8. 10. 1982, blz. 3 en PB nr. C 154 van 14. 6. 1984, blz. 6.
PB nr. C 77 van 19. 3. 1984, blz. 136.
PB nr. C 90 van 5. 4. 1983, blz. 27.
PB nr. L 194 van 25. 7. 1975, blz. 39.
PB nr. L 84 van 31. 3. 1978, blz. 43.
PB nr. L 194 van 25. 7. 1975, blz. 26.
PB nr. L 20 van 26. 1. 1980, blz. 43.