Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 31-01-2008
- Bronpublicatie:
20-12-2007, PbEU 2008, L 8 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 15/2008)
- Inwerkingtreding
31-01-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2007, PbEU 2008, L 8 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 15/2008)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verordening van de Raad van 27 juli 1994inzake het communautaire kwekersrecht
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Europees Parlement(2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),
Overwegende dat planterassen specifieke problemen met zich meebrengen ten aanzien van de eventueel toepasselijke regeling betreffende industriële eigendom;
Overwegende dat de regelingen voor industriële eigendom voor planterassen op communautair niveau niet geharmoniseerd zijn, en dat zij daarom onder de wetgeving van de Lid-Staten blijven vallen, waarvan de inhoud uiteenloopt;
Overwegende dat het daarom passend is een communautaire regeling in het leven te roepen die weliswaar naast de nationale regelingen bestaat, maar het niettemin mogelijk maakt industriële-eigendomsrechten toe te kennen die in de hele Gemeenschap geldig zijn;
Overwegende dat het passend is dat de tenuitvoerlegging en toepassing van deze communautaire regeling niet geschiedt door de autoriteiten van de Lid-Staten, maar door een communautair bureau met rechtspersoonlijkheid, namelijk het ‘Communautair Bureau voor Planterassen’;
Overwegende dat in de regeling ook rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van de kweektechniek, inclusief de biotechnologie; dat, ten einde het kweken en ontwikkelen van nieuwe rassen te stimuleren, aan alle kwekers een betere bescherming moet worden geboden dan momenteel het geval is, zonder dat evenwel de toegankelijkheid van de beschermde rassen, zowel in het algemeen als met betrekking tot bepaalde kweektechnieken, op onverantwoorde wijze wordt belemmerd;
Overwegende dat de rassen van alle botanische geslachten en soorten voor bescherming in aanmerking moeten komen;
Overwegende dat, om voor bescherming in aanmerking te komen, de rassen aan internationaal erkende eisen moeten voldoen, namelijk onderscheidbaarheid, homogeniteit, bestendigheid en nieuwheid, en van een voorgeschreven rasbenaming moeten zijn voorzien;
Overwegende dat het voor een behoorlijke werking van de regeling belangrijk is een definitie van het begrip ‘ras’ vast te stellen;
Overwegende dat deze definitie niet bedoeld is om de definities te wijzigen die eventueel zijn vastgesteld met betrekking tot industriële-eigendomsrechten, met name het octrooirecht, noch om de wetgeving inzake het al dan niet voor bescherming in aanmerking komen van produkten, inclusief planten en plantemateriaal, of van procédés in het kader van die andere industriële-eigendomsrechten te doorkruisen of afbreuk te doen aan de toepasbaarheid ervan;
Overwegende dat het evenwel zeer wenselijk is dat voor beide gebieden een gemeenschappelijke definitie geldt; dat derhalve pogingen in internationaal verband om een gemeenschappelijke definitie vast te stellen dienen te worden gesteund;
Overwegende dat voor het verlenen van communautaires[lees: communautair] kwekersrecht de belangrijkste eigenschappen van het ras moeten worden geëvalueerd; dat deze eigenschappen evenwel niet noodzakelijkerwijze verband moeten houden met het economisch belang ervan;
Overwegende dat de regeling ook duidelijk moet maken wie communautair kwekersrecht bezit; dat in sommige gevallen dat recht niet aan één, maar aan verschillende personen gezamenlijk toekomt; dat het gerechtigd zijn tot het indienen van een aanvraag moet worden geregeld;
Overwegende dat de regeling ook de in deze verordening gebruikte term ‘houder’ moet omschrijven; dat steeds wanneer de term ‘houder’ in deze verordening — onder meer in artikel 29, lid 5 — zonder nadere omschrijving wordt gebruikt, de betekenis ervan wordt geacht overeen te stemmen met die in artikel 13, lid 1;
Overwegende dat, aangezien een communautair kwekersrecht in de gehele Gemeenschap dezelfde rechtsgevolgen dient te hebben, nauwkeurig moet worden bepaald voor welke commerciële handelingen goedkeuring van de houder is vereist; dat de werkingssfeer van de bescherming, in vergelijking met de meeste nationale regelingen, moet worden verruimd tot bepaald materiaal van het ras, teneinde rekening te houden met het handelsverkeer via landen buiten de Gemeenschap waar geen bescherming geldt; dat evenwel door de invoering van het beginsel van de uitputting van rechten moet worden bereikt dat de bescherming niet onevenredig groot is;
Overwegende dat, teneinde het kweken van planten te stimuleren, in de regeling fundamenteel de internationaal aanvaarde regel van vrije toegang tot beschermde rassen als uitgangsras voor de ontwikkeling van nieuwe rassen en de exploitatie daarvan wordt bevestigd;
Overwegende dat in bepaalde gevallen, wanneer een nieuw ras, hoewel het onderscheidbaar is, in wezen afgeleid is van het oorspronkelijke ras, een bepaalde vorm van afhankelijkheid van de houder van het laatstgenoemde ras moet worden gecreëerd;
Overwegende dat voor de uitoefening van het communautaire kwekersrecht beperkingen dienen te gelden die in bepalingen van algemeen belang zijn vastgelegd;
Overwegende dat de vrijwaring van de landbouwproduktie daaronder begrepen dient te zijn; dat het daartoe nodig is dat het de landbouwers in toegestaan om de oogstprodukten onder bepaalde voorwaarden te mogen gebruiken voor de voortplanting;
Overwegende dat moet worden gegarandeerd dat de voorwaarden in communautair verband worden vastgesteld;
Overwegende dat moet worden voorzien in het verlenen van dwanglicenties onder bepaalde omstandigheden van openbaar belang, hetgeen kan inhouden de noodzaak om materiaal met specifieke kenmerken op de markt te brengen of om de stimulans om door te gaan met het kweken van verbeterde rassen in stand te houden;
Overwegende dat het gebruik van voorgeschreven rasbenamingen verplicht moet worden gesteld;
Overwegende dat het communautair kwekersrecht in principe een looptijd van ten minste 25 jaar moet hebben en voor wijnstok- en boomsoorten ten minste 30 jaar; dat andere gronden voor beëindiging moeten worden gepreciseerd;
Overwegende dat een communautair kwekersrecht voor de houder ervan een vermogensbestanddeel is en dat de rol ervan met betrekking tot de niet-geharmoniseerde wettelijke voorschriften van de Lid-Staten, met name op civielrechtelijk vlak, derhalve moet worden verduidelijkt; dat dit ook geldt voor de regeling van inbreuken en het afdwingen van de aanspraak op verlening van een communautair kwekersrecht;
Overwegende dat erop moet worden toegezien dat de volledige toepassing van de beginselen van de regeling inzake het communautaire kwekersrecht niet wordt belemmerd door de rechtsgevolgen van andere regelingen; dat daartoe, met inachtneming van de bestaande door de Lid-Staten aangegane internationale verbintenissen, bepaalde voorschriften vereist zijn met betrekking tot de verhouding tot andere industriële eigendomsrechten;
Overwegende dat absoluut moet worden nagegaan of en in welke mate de regels voor de bescherming in het kader van andere industriële-eigendomsrechten, met name het octrooirecht, moeten worden aangepast aan of anderszins afgestemd op het communautaire kwekersrecht; dat daartoe eventueel moet worden voorzien in een evenwichtige regeling aan de hand van bijkomende communautaire wetgeving;
Overwegende dat de taken en bevoegdheden van het Communautair Bureau voor Planterassen, met inbegrip van de Kamers van beroep, ten aanzien van het verlenen, het beëindigen of het controleren van een communautair kwekersrecht, en ten aanzien van de publikaties, voor zover mogelijk gebaseerd zijn op de voor andere regelingen reeds bestaande voorschriften; dat dit eveneens geldt voor de structuur en het huishoudelijk reglement van het Bureau, de samenwerking met de Commissie en de Lid-Staten, met name via de raad van bestuur, de inschakeling van onderzoeksbureaus voor het technisch onderzoek en, bovendien, de noodzakelijke begrotingsmaatregelen;
Overwegende dat het Bureau moet worden geadviseerd en gecontroleerd door bovengenoemde raad van bestuur, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en van de Commissie;
Overwegende dat het Verdrag slechts in artikel 235 bevoegdheden voor de aanneming van de onderhavige verordening bevat;
Overwegende dat deze verordening rekening houdt met de bestaande internationale verdragen zoals het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (UPOV-Verdrag), het Europees Octrooiverdrag of de overeenkomst inzake de commerciële aspecten van de intellectuele-eigendomsrechten, inclusief de handel in namaakprodukten; dat de verordening derhalve het verlenen van een octrooi voor planterassen slechts verbiedt, voor zover het Europees Octrooiverdrag dit ook doet, dat wil zeggen voor planterassen als zodanig;
Overwegende dat deze verordening zo nodig zal moeten worden herzien in het licht van de verdere ontwikkeling van de bovengenoemde verdragen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: