Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht
Artikel 29 Dwanglicenties en wederkerige dwanglicenties wanneer in een plantenras een geoctrooieerde uitvinding is opgenomen
Geldend
Geldend vanaf 20-05-2004
- Bronpublicatie:
29-04-2004, PbEU 2004, L 162 (uitgifte: 01-01-2004, regelingnummer: 873/2004)
- Inwerkingtreding
20-05-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-04-2004, PbEU 2004, L 162 (uitgifte: 01-01-2004, regelingnummer: 873/2004)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Dwanglicenties worden door het Bureau aan één of meer personen verleend op verzoek van die persoon/ personen, doch uitsluitend om redenen in verband met het openbaar belang en na raadpleging van de in artikel 36 bedoelde raad van bestuur.
2.
Op verzoek van een lidstaat, van de Commissie of van een in communautair verband opgerichte en door de Commissie geregistreerde organisatie kan een dwanglicentie worden verleend aan hetzij een categorie van personen die voldoen aan specifieke eisen, hetzij één of meer personen in één of meer lidstaten of in de gehele Gemeenschap. De dwanglicentie kan uitsluitend om redenen in verband met het openbaar belang en met toestemming van de raad van bestuur worden verleend.
3.
Het Bureau stelt bij de verlening van de in lid 1, 2, 5 of 5 bis bedoelde dwanglicenties de aard van de handelingen en de redelijke voorwaarden, alsmede de in lid 2 genoemde specifieke eisen, vast. Bij de vaststelling van de redelijke voorwaarden wordt rekening gehouden met de belangen van iedere houder van een kwekersrecht die zou worden benadeeld door de verlening van een dwanglicentie (of een wederkerige licentie). De redelijke voorwaarden kunnen een eventuele tijdslimiet omvatten, alsmede de betaling van een passende royalty aan de houder bij wijze van billijke vergoeding, en kunnen voor de houder bepaalde verplichtingen inhouden waaraan moet worden voldaan om de dwanglicentie (of de wederkerige licentie) te kunnen gebruiken.
4.
Telkens aan het einde van een termijn van een jaar, vanaf het moment waarop de in lid 1, 2, 5 of 5 bis bedoelde dwanglicenties zijn verleend en var de in lid 3 bedoelde eventuele tijdslimiet, kan elke bij de procedure betrokken partij om vervallenverklaring of wijziging van de beslissing tot verlening van de dwanglicentie verzoeken. De grond van een dergelijk verzoek kan slechts zijn, dat de omstandigheden die ten tijde van het nemen van de beslissing bepalend waren, inmiddels veranderd zijn.
5.
Op verzoek wordt de dwanglicentie verleend aan de houder voor een hoofdzakelijk afgeleid ras, indien aan de criteria van lid 1 is voldaan. De in lid 3 bedoelde redelijke voorwaarden omvatten de betaling van een passende royalty als billijke vergoeding aan de houder van het oorspronkelijke ras.
5a.
Op verzoek wordt een dwanglicentie voor de niet-exclusieve exploitatie van een krachtens artikel 12, lid 2, van Richtlijn 98/44/EG beschermd plantenras aan de houder van een octrooi voor een biotechnologische uitvinding verleend, mits een passende royalty als billijke vergoeding wordt betaald en de octrooihouder aantoont dat
- i)
hij zich vergeefs tot de houder van het kwekersrecht heeft gewend om een contractuele licentie te verkrijgen, en
- ii)
de uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras.
Wanneer op grond van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 98/ 44/EG aan een houder op verzoek een dwanglicentie voor de niet-exclusieve exploitatie van een geoctrooieerde uitvinding is verleend om hem in staat te stellen zijn kwekersrecht te verkrijgen of te exploiteren, wordt de houder van het octrooi voor die uitvinding op diens verzoek en onder redelijke voorwaarden een niet-exclusieve wederkerige licentie voor de exploitatie van het plantenras verleend.
Het territoriale toepassingsgebied van de in dit lid bedoelde dwanglicentie of wederkerige licentie blijft beperkt tot dat deel of die delen van de Gemeenschap waarvoor het octrooi geldt.
6.
In de krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen kunnen bepaalde andere gevallen worden genoemd als voorbeelden van het in de leden 1, 2 en 5 bis bedoelde openbaar belang en kunnen ook nadere regels worden vastgesteld voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 bis.
7.
Met betrekking tot een communautair kwekersrecht kunnen door de lidstaten geen dwanglicenties worden verleend.