Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 5.1.11 (rechtsmiddel tegen inbeslagneming ter uitvoering van een rechtshulpverzoek en overdracht stukken en voorwerpen)
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2019
- Bronpublicatie:
03-04-2019, Stb. 2019, 141 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken: 33844)
- Inwerkingtreding
01-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2019, Stb. 2019, 164 (uitgifte: 26-04-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een verzoek om rechtshulp voorwerpen in beslag zijn genomen dan wel gegevens zijn gevorderd, of bij wie gegevens zijn vastgelegd tijdens een doorzoeking of onderzoek in een geautomatiseerd werk, aan wie een vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens is gedaan, of die een vordering heeft ontvangen om gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede de betrokkene bij wie ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 125o, heeft plaatsgevonden wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.
2.
Indien de officier van justitie redenen heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de beslagene toebehoort of gevorderde gegevens in overwegende mate betrekking hebben op andere personen dan bij wie deze zijn gevorderd, doet hij de nodige naspeuringen naar deze directe belanghebbenden in Nederland teneinde hen een kennisgeving bedoeld in het eerste lid te doen toekomen.
3.
De artikelen 552a, 552d, eerste en tweede lid, en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het rechtshulpverzoek, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.
4.
Indien een klaagschrift is ingediend, stelt de officier van justitie de autoriteiten van de verzoekende staat, zo nodig door tussenkomst van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, daarvan in kennis. De autoriteiten van de verzoekende staat worden op dezelfde wijze van de beslissing op het klaagschrift in kennis gesteld.