Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 5.1.10 (overdracht resultaten uitvoering rechtshulpverzoek aan het buitenland)
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2018
- Bronpublicatie:
07-06-2017, Stb. 2017, 246 (uitgifte: 16-06-2017, kamerstukken: 34493)
- Inwerkingtreding
01-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-2017, Stb. 2017, 492 (uitgifte: 20-12-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
De officier van justitie is bevoegd, zo nodig door tussenkomst van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, om de resultaten van de uitvoering van het verzoek om rechtshulp ter beschikking te stellen aan de autoriteiten van de verzoekende staat. Indien overeenkomstig artikel 5.1.11 een klaagschrift is ingediend of nog kan worden ingediend, dan wel op grond van het derde lid verlof van de rechtbank is vereist, vindt de overdracht van de resultaten eerst plaats nadat onherroepelijk is beslist op het klaagschrift of het verlof is verleend.
2.
Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbende op de in beslag genomen voorwerpen niet in Nederland verblijf houdt, wordt door de officier van justitie bij de afgifte aan de autoriteiten van de vreemde staat bedongen, dat de voorwerpen zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
3.
Indien de kennisgeving van artikel 5.1.11, eerste lid, omwille van het belang van geheimhouding van het verzoek om rechtshulp niet heeft plaatsgevonden, kunnen voorwerpen die in beslag zijn genomen of stukken of gegevens die zijn vergaard met toepassing van de artikelen 126l, 126m, 126nd, zesde lid, 126ne, derde lid, 126nf, 126ng, 126s, 126t, 126ue, derde lid, 126uf en 126ug omschreven bevoegdheden, slechts worden overgedragen nadat de rechtbank daartoe verlof heeft verleend.
4.
De artikelen 116 tot en met 119, 552a, achtste lid, en 552d, vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 23, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien door de autoriteiten van de verzoekende staat om geheimhouding is verzocht, dan wel uit de aard van het verzoek blijkt dat geheimhouding van het verzoek om rechtshulp is geboden, wordt verondersteld dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad door toepassing van artikel 23, tweede tot en met vijfde lid.