Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 2:13a
Geldend
Geldend vanaf 19-10-2021
- Bronpublicatie:
29-09-2021, Stb. 2021, 463 (uitgifte: 12-10-2021, kamerstukken: 35783)
- Inwerkingtreding
19-10-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2021, Stb. 2021, 478 (uitgifte: 18-10-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Indien een bank als bedoeld in de definitie van kredietinstelling in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland reeds beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, is artikel 2:11, eerste lid, niet van toepassing, indien:
- a.
de bank uiterlijk op de dag, bedoeld in artikel 8 bis, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, heeft ingediend; en
- b.
de Europese Centrale Bank nog geen besluit op de aanvraag, bedoeld in onderdeel a, heeft genomen.
2.
Bij het opstellen van een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht ten aanzien van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, houdt de Nederlandsche Bank rekening met de informatie, bedoeld in artikel 1:48a, eerste lid.
3.
Indien de Autoriteit Financiële Markten van oordeel is dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 voldoet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de verordening kapitaalvereisten, informeert zij de Nederlandsche Bank en de aanvrager van de vergunning.
4.
Indien de Nederlandsche Bank naar aanleiding van een kennisgeving als bedoeld in het derde lid van oordeel is dat een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:12 van de Wet op het financieel toezicht noodzakelijk is, informeert zij de Autoriteit Financiële Markten en de aanvrager van de vergunning, bedoeld in het derde lid.