Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Artikel 23 Eerbiediging van de woning en het gezinsleven
Geldend
Geldend vanaf 03-05-2008
- Bronpublicatie:
13-12-2006, Trb. 2007, 169 (uitgifte: 11-09-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-05-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-06-2014, Trb. 2014, 113 (uitgifte: 11-06-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
De Staten die Partij zijn nemen doeltreffende en passende maatregelen om discriminatie van personen met een handicap uit te bannen op het gebied van huwelijk, gezinsleven, ouderschap en relaties op voet van gelijkheid met anderen, teneinde te waarborgen dat:
- a.
het recht van alle personen met een handicap van huwbare leeftijd om in vrijheid en met volledige instemming van de beide partners in het huwelijk te treden en een gezin te stichten, wordt erkend;
- b.
de rechten van personen met een handicap om in vrijheid en bewust te beslissen over het gewenste aantal kinderen en geboortespreiding en op toegang tot leeftijdsrelevante informatie, voorlichting over reproductieve gezondheid en geboorteplanning worden erkend en dat zij worden voorzien van de noodzakelijke middelen om deze rechten te kunnen uitoefenen;
- c.
personen met een handicap, met inbegrip van kinderen, op voet van gelijkheid met anderen hun vruchtbaarheid behouden.
2.
De Staten die Partij zijn waarborgen de rechten en verantwoordelijkheden van personen met een handicap, met betrekking tot de voogdij, curatele, zaakwaarneming, adoptie van kinderen of soortgelijke instituties, indien deze begrippen voorkomen in de nationale wetgeving; in alle gevallen dienen de belangen van het kind voorop te staan. De Staten die Partij zijn verlenen passende hulp aan personen met een handicap bij het verrichten van hun verantwoordelijkheden op het gebied van de verzorging en opvoeding van hun kinderen.
3.
De Staten die Partij zijn waarborgen dat kinderen met een handicap gelijke rechten hebben op het gebied van het familieleven. Teneinde deze rechten te realiseren en te voorkomen dat kinderen met een handicap worden verborgen, verstoten, verwaarloosd of buitengesloten, verplichten de Staten die Partij zijn zich tijdige en uitvoerige informatie, diensten en ondersteuning te bieden aan kinderen met een handicap en hun families.
4.
De Staten die Partij zijn waarborgen dat een kind niet tegen zijn wil of die van de ouders van hen wordt gescheiden, tenzij de bevoegde autoriteiten, onderworpen aan rechterlijke toetsing, in overeenstemming met de toepasselijke wet en procedures bepalen dat zulks noodzakelijk is in het belang van het kind. In geen geval zal een kind van zijn ouders worden gescheiden op grond van een handicap van het kind of die van een of beide ouders.
5.
De Staten die Partij zijn stellen alles in het werk om, indien de naaste familieleden niet in staat zijn voor een kind met een handicap te zorgen, alternatieve zorg te bewerkstelligen binnen de ruimere familiekring en bij ontbreken daarvan in een gezinsvervangend verband binnen de gemeenschap.