Wet werken aan winst
Artikel III
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Bronpublicatie:
30-11-2006, Stb. 2006, 631 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30572)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2006, Stb. 2006, 631 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30572)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Dividendbelasting (V)
De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:
- A.
Artikel 3a, zevende lid, vervalt.
- Aa.
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Het eerste lid komt te luiden:
1
Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, indien:
- a.
de deelnemingsvrijstelling, bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, of de deelnemingsverrekening, bedoeld in artikel 13aa van die wet, van toepassing is op de voordelen die de tot de opbrengstgerechtigde uit die aandelen, winstbewijzen en geldleningen geniet en de deelneming behoort tot het vermogen van zijn in Nederland gedreven onderneming;
- b.
de opbrengstgerechtigde en de inhoudingsplichtige deel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de aandelen, winstbewijzen en geldleningen bij de opbrengstgerechtigde behoren tot het vermogen van zijn in Nederland gedreven onderneming.
- 2.
Na het eerste lid worden, onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot vijfde tot en met achtste lid, drie leden ingevoegd, luidende:
2
Inhouding van belasting blijft achterwege ten aanzien van de opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, indien de opbrengstgerechtigde een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigd lichaam is en aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- 1°
de opbrengstgerechtigde en de inhoudingsplichtige hebben één van de in de bijlage bij de Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEG L 225), opgenomen, of een bij ministeriële regeling aangewezen rechtsvorm;
- 2°
de opbrengstgerechtigde is op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking wordt gesteld voor ten minste 5 percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder van de inhoudingsplichtige of heeft op dat tijdstip een belang in de inhoudingsplichtige waarop artikel 13, vijfde of veertiende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, van toepassing zou zijn zo hij in Nederland zou zijn gevestigd;
- 3°
de opbrengstgerechtigde en de inhoudingsplichtige zijn in de lidstaat van vestiging zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld, onderworpen aan de aldaar geheven belasting naar de winst als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van die richtlijn;
- 4°
de opbrengstgerechtigde en de inhoudingsplichtige worden in de lidstaat van vestiging niet geacht volgens een met een derde Staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting buiten de lidstaten van de Europese Unie te zijn gevestigd;
tenzij op grond van een voorschrift ter bestrijding van fraude en misbruiken opgenomen in een door Nederland met de lidstaat van vestiging van de opbrengstgerechtigde gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, de opbrengstgerechtigde geen aanspraak zou kunnen maken op de in dat verdrag opgenomen verlaging van de belastingheffing op dividenden.
3
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van opbrengsten met betrekking waartoe de opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijke gerechtigde is.
4
Indien de in het tweede lid bedoelde opbrengstgerechtigde is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet in een verlaging van belastingheffing op dividenden op grond van het bezit van het aantal stemrechten in de vennootschap die de dividenden uitdeelt, wordt in afwijking in zoverre van het tweede lid, onder 2°, eveneens aan de daar bedoelde voorwaarde van 5 percent voldaan als die gerechtigde in het bezit is van ten minste 5 percent van de stemrechten in de inhoudingsplichtige.
- 3.
In het tot achtste lid vernummerde vijfde lid wordt ‘van het vierde lid’ vervangen door: van het zevende lid.
- Ab.
Artikel 4a en artikel 4b vervallen.
- B.
In artikel 5 wordt ‘25%’ vervangen door: 15%.
- C.
In artikel 6, eerste lid wordt ‘vermenigvuldigd met 100/75’ vervangen door: vermenigvuldigd met 100/85.
- Ca.
Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde rechtspersoon die aldaar niet aan een belastingheffing naar de winst is onderworpen en die, ware hij in Nederland gevestigd geweest, ook alhier niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen.
- D.
In artikel 12, eerste lid, wordt ‘artikel 4, eerste lid’ vervangen door: artikel 4, eerste en tweede lid.