Einde inhoudsopgave
Wet op de dividendbelasting 1965
Artikel 4a
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 501 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36420)
21-12-2022, Stb. 2016, 546 jo Stb. 2022, 530 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36107)
21-12-2016, Stb. 2016, 546 jo Stb. 2022, 530 (uitgifte: 29-12-2016, kamerstukken: 34554)
20-12-2017, Stb. 2017, 518 (uitgifte: 28-12-2017, kamerstukken: 34786)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 501 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36420)
20-09-2023, Stb. 2023, 322 (uitgifte: 01-10-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
20-09-2023, Stb. 2023, 322 (uitgifte: 02-10-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Dividendbelasting (V)
1.
Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van opbrengsten van aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet, indien de opbrengstgerechtigde:
- a.
een in Nederland gevestigde rechtspersoon is die niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen;
- b.
een lichaam is dat in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is gevestigd, dat aldaar niet aan een belastingheffing naar de winst is onderworpen en dat, ware het in Nederland gevestigd geweest, ook alhier niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen.
2.
Ten aanzien van een lichaam dat is gevestigd in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, niet zijnde een staat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waarmee Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen, dat aldaar niet aan een belastingheffing naar de winst is onderworpen en dat, ware het in Nederland gevestigd geweest, ook alhier niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover de opbrengsten worden ontvangen uit portfolio-investeringen. Onder portfolio-investeringen worden verstaan de investeringen die vallen onder de vrijheid van kapitaalverkeer, bedoeld in artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en die geen directe investering vormen in de zin van artikel 64 van dat verdrag.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de opbrengstgerechtigde:
- a.
een in Nederland gevestigd lichaam is dat aan de vennootschapsbelasting is onderworpen voor zover de opbrengsten bij hem ingevolge de artikelen 8e, 8f en 8g van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet tot de winst behoren;
- b.
een lichaam is dat is gevestigd in een staat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, voor zover de opbrengsten aldaar niet in een belastingheffing naar de winst worden betrokken en deze, ware het lichaam in Nederland gevestigd geweest, ingevolge de artikelen 8e, 8f en 8g van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet tot de winst zouden behoren.
4.
Het eerste, tweede en derde lid vinden geen toepassing ingeval de opbrengstgerechtigde:
- a.
een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is; of
- b.
een niet in Nederland gevestigd lichaam is dat een vergelijkbare functie vervult als een beleggingsinstelling als bedoeld in de artikelen 6a of 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
5.
Het eerste, tweede en derde lid zijn slechts van toepassing ten aanzien van opbrengsten met betrekking waartoe de opbrengstgerechtigde aannemelijk maakt dat hij de uiteindelijk gerechtigde is.
6.
Het eerste, tweede en derde lid zijn alleen van toepassing indien:
- a.
door de inspecteur bij beschikking (kwalificatiebeschikking) is vastgesteld dat de opbrengstgerechtigde voldoet aan de in het eerste, tweede of derde lid gestelde voorwaarden en dat het vierde lid geen toepassing vindt; en
- b.
de inhoudingsplichtige ten tijde van het ter beschikking stellen van de opbrengst in zijn administratie beschikt over een afschrift van de kwalificatiebeschikking.
7.
De inspecteur stelt op verzoek van de opbrengstgerechtigde bij voor bezwaar vatbare beschikking vast of de opbrengstgerechtigde voldoet aan de in het eerste, tweede of derde lid gestelde voorwaarden en of het vierde lid geen toepassing vindt. Een kwalificatiebeschikking waarbij wordt vastgesteld dat de opbrengstgerechtigde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de eerste volzin, geldt voor een periode van ten hoogste vier jaar. De kwalificatiebeschikking wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking ingetrokken indien de opbrengstgerechtigde niet meer aan de in het eerste, tweede of derde lid gestelde voorwaarden voldoet. Indien de opbrengstgerechtigde op enig moment weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat hij niet meer aan de in het eerste, tweede of derde lid gestelde voorwaarden voldoet of dat het vierde lid van toepassing wordt, is hij gehouden daarvan voor het eerstvolgende tijdstip waarop de opbrengsten ter beschikking worden gesteld aan vorenbedoelde inspecteur mededeling te doen.
8.
In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel het internationale gebruik daartoe noopt, zijn het eerste, vijfde, zesde en zevende lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisaties.
9.
Bij de aangifte verstrekt de inhoudingsplichtige aan de inspecteur een overzicht van de opbrengsten ten aanzien waarvan inhouding van de belasting achterwege is gebleven, bedoeld in het eerste, tweede, derde of achtste lid, met de naam en identificatiegegevens van de opbrengstgerechtigde. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het te verstrekken overzicht.
10.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de inhoudingsplichtige voor de heffing van de vennootschapsbelasting is aangemerkt als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.