Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement Eemsmonding
Artikel 6 Optische tekens van kleine schepen
Geldend
Geldend vanaf 04-05-1991
- Bronpublicatie:
02-04-1991, Stb. 1991, 186 (uitgifte: 01-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
04-05-1991
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-04-1991, Stb. 1991, 186 (uitgifte: 01-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
In afwijking van het bepaalde in Voorschrift 25, onderdeel d, van de Internationale Bepalingen voeren zeilboten met een lengte van minder dan 12 meter, alsmede roeiboten, indien zij de krachtens Voorschrift 25, onderdeel a of b, van de Internationale Bepalingen voorgeschreven lichten niet kunnen voeren, ten minste een wit rondom schijnend licht overeenkomstig het bepaalde in No. 1 van Hoofdstuk II van bijlage 1.
2.
Het is verboden met schepen als bedoeld in het eerste lid, waarop de aldaar voorgeschreven lichten niet kunnen worden gevoerd, alsmede motorschepen met een lengte van minder dan 7 meter waarop de krachtens Voorschrift 23, onderdelen a en c, van de Internationale Bepalingen voorgeschreven lichten niet kunnen worden gevoerd, te varen in de tijd dat het voeren van de lichten is voorgeschreven, tenzij zich een noodsituatie voordoet. Voor die situatie wordt permanent een elektrische lamp of een lantaarn die een wit licht geeft, gereed voor het gebruik meegevoerd en tijdig getoond om een aanvaring te voorkomen.
3.
De bevoegde autoriteit kan wateroppervlakken als anker- en ligplaatsen vaststellen waarop schepen met een lengte van minder dan 12 meter de krachtens Voorschrift 30, onderdeel a, b of c, van de Internationale Bepalingen voorgeschreven optische tekens niet behoeven te voeren; het bepaalde in Voorschrift 30, onderdeel e, van de Internationale Bepalingen blijft onverminderd van kracht.