Einde inhoudsopgave
Belastingregeling Nederland Sint Maarten
Artikel 23 Non-discriminatie
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2016
- Bronpublicatie:
23-12-2015, Stb. 2016, 21 (uitgifte: 13-01-2016, kamerstukken: 34263)
- Inwerkingtreding
01-03-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2015, Stb. 2016, 21 (uitgifte: 13-01-2016, kamerstukken: 34263)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Sint Maarten
1.
Een rechtspersoon die, een samenwerkingsverband dat of een vereniging die, zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een land van kracht is, wordt in het andere land niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan een rechtspersoon die, een samenwerkingsverband dat of een vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in dat andere land van kracht is, in dat land onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide landen.
2.
Staatlozen die inwoner zijn van een land worden in geen van de landen aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van het desbetreffende land onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
3.
De belastingheffing over de winst van een vaste inrichting die een onderneming van een land in het andere land heeft, is in dat andere land niet ongunstiger dan de belastingheffing over ondernemingen van dat andere land die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een land verplicht aan inwoners van het andere land bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die het eerstbedoelde land aan zijn eigen inwoners verleent.
4.
Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vierde lid, of artikel 12, vierde lid, van toepassing zijn, zijn rente, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een van de landen aan een inwoner van het andere land, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van het eerstbedoelde land.
5.
Ondernemingen van een land, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van het andere land, worden in het eerstbedoelde land niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van het eerstbedoelde land zijn of kunnen worden onderworpen.
6.
Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is in een land, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in het andere land erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in het eerstbedoelde land op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in dat eerstbedoelde land voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:
- a.
die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij een dienstbetrekking ging uitoefenen of als zelfstandige werkzaam werd in het eerstbedoelde land; en
- b.
de bevoegde autoriteit van het eerstbedoelde land van oordeel is dat de pensioenregeling over het algemeen overeenkomt met een door dat land voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.
Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking ‘pensioenregeling’ mede een pensioenregeling die in het leven is geroepen uit hoofde van het sociale zekerheidsstelsel van een land.
7.
De in een land voor enige belasting bestaande tegemoetkomingen ten behoeve van in dat land gevestigde algemeen nut beogende instellingen als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, daaronder begrepen tegemoetkomingen ter zake van giften aan zodanige instellingen, vinden overeenkomstige toepassing ten behoeve van in het andere land gevestigde zodanige instellingen, indien deze, waren ze in het eerstgenoemde land gevestigd geweest, ook aldaar aangemerkt zouden zijn als zodanige instellingen.
8.
Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.