Einde inhoudsopgave
Binnenvaartpolitiereglement
Artikel 3.13 Tekens van kleine schepen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2009
- Redactionele toelichting
Zie voor de oorspronkelijke plaatsing en voorgaande versies van dit reglement de bijlage bij het Besluit van 26-10-1983, Stb. 682.
- Bronpublicatie:
18-03-2009, Stb. 2009, 164 (uitgifte: 07-04-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-03-2009, Stb. 2009, 164 (uitgifte: 07-04-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Een alleenvarend klein motorschip moet 's nachts voeren:
- a.
hetzij:
- 1°
een toplicht in de lengteas van het schip, op dezelfde hoogte als de boordlichten en tenminste 1 m voor deze lichten. Dit licht moet een helder licht zijn;
- 2°
boordlichten. Deze lichten mogen gewone lichten zijn. Zij moeten zich op gelijke hoogte en in één lijn loodrecht op de lengteas van het schip bevinden; en
- 3°
een heklicht op het achterschip, op zodanige hoogte dat het voor een oploper goed zichtbaar is;
- b.
hetzij:
- 1°
een toplicht, zoals voorgeschreven onder a, 1°. Dit licht moet echter ten minste 1 m hoger dan de boordlichten worden gevoerd;
- 2°
de boordlichten, zoals voorgeschreven onder a, 2°. Deze lichten mogen echter onmiddellijk naast elkaar of in één lantaarn verenigd in de lengteas van het schip aan of nabij de boeg worden gevoerd; en
- 3°
een heklicht, zoals voorgeschreven onder a, 3°. In plaats van dit heklicht en van het onder b, 1°, bedoelde toplicht mag een wit rondom schijnend licht worden gevoerd.
2.
Een alleenvarend klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 13 km per uur ten opzichte van het water mag, in plaats van de bij het eerste lid voorgeschreven lichten, een wit gewoon rondom schijnend licht voeren.
3.
Een klein motorschip dat slechts kleine schepen sleept dan wel langszijde daarvan vastgemaakte kleine schepen voortbeweegt moet des nachts de bij het eerste lid voorgeschreven lichten voeren.
4.
Een klein schip dat wordt gesleept dan wel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen moet des nachts een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Dit lid is niet van toepassing op de bijboot van een schip.
5.
Een klein zeilschip moet des nachts voeren:
- —
hetzij boordlichten en een heklicht, zodanig dat de boordlichten naast elkaar of in één lantaarn verenigd in de lengte-as van het schip aan of nabij de boeg en het heklicht op het achterschip zijn aangebracht. De boordlichten mogen gewone lichten zijn;
- —
hetzij boordlichten en een heklicht, verenigd in één lantaarn, aan of nabij de top van de mast waar deze het best kan worden gezien. Dit mag een gewoon licht zijn;
- —
hetzij, indien de lengte van het schip minder dan 7 m bedraagt, een wit gewoon rondom schijnend licht op een zodanige hoogte, dat het van alle zijden zichtbaar is. Het schip moet dan bovendien bij het naderen van een ander schip, bij gevaar voor aanvaring, een tweede wit gewoon licht tonen om de aandacht te trekken.
6.
Een klein door spierkracht voortbewogen schip moet des nachts een wit gewoon rondom schijnend licht voeren.
7.
Een klein schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt moet overdag voeren: een zwarte kegel met de punt naar beneden, zo hoog mogelijk, op een plaats waar hij het best kan worden gezien.