Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement Westerschelde 1990
Artikel 31 Bijzondere lichten en dagmerken
Geldend
Geldend vanaf 26-09-2012
- Bronpublicatie:
11-08-2012, Stb. 2012, 424 (uitgifte: 25-09-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-09-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-08-2012, Stb. 2012, 424 (uitgifte: 25-09-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Een schip belast met een bijzondere politie-opdracht kan zowel bij dag als bij nacht, behalve de lichten en de dagmerken elders voorgeschreven door dit reglement, een blauw flikkerlicht voeren.
Indien twee of meer dergelijke schepen dat blauwe flikkerlicht voeren, is de tussen deze schepen gelegen zone voor de scheepvaart verboden.
2.
Behoudens de lichten voorgeschreven voor zijn soort mag een varend of ten anker liggend schip bezig met werkzaamheden, zowel bij dag als bij nacht, daar waar dit het best kan worden gezien, een geel helder flikkerlicht voeren om aan te duiden dat het werkzaamheden uitvoert.
3.
Ten anker liggende, gemeerde, aan de grond zittende of gezonken schepen, met inbegrip van zeeschepen, waarvoor gevaar voor golfslag of zuiging veroorzaakt door snel voorbijvarende schepen zou kunnen ontstaan moeten, behalve de lichten en de dagmerken elders in dit reglement voorgeschreven, voeren:
- a.
twee heldere lichten, het ene loodrecht onder het andere, het bovenste rood en het onderste wit, op een zodanige hoogte dat zij rondom zichtbaar zijn en niet met andere lichten kunnen worden verward;
- b.
een vlag met twee horizontale banen van gelijke breedte, de bovenste rood en de onderste wit, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat zij rondom zichtbaar is. Deze vlag mag worden vervangen door twee vlaggen, waarvan de bovenste rood en de onderste wit is. De vlaggen mogen worden vervangen door borden van vermelde kleuren.
4.
Drijvende leidingen, vast verbonden aan de wal of aan ten anker liggende dan wel gemeerde schepen, die de scheepvaart kunnen hinderen, moeten over de gehele lengte worden aangeduid door rondom zichtbare gele gewone lichten of gele vlaggen geplaatst op een onderlinge afstand van ten hoogste 50 meter en op een hoogte van ten minste 1,50 meter boven de leiding.
5.
Een zeeschip geladen met gevaarlijke stoffen, bedoeld in de bij dit besluit behorende bijlage 1, moet, behalve de lichten en dagmerken elders in dit reglement voorgeschreven, voeren:
- a.
een rondom zichtbaar rood helder licht, daar waar dit het best kan worden gezien, op een hoogte van ten minste 6 meter;
- b.
een seinvlag B van het Internationaal seinboek.
6
a.
Een binnenschip geladen met bepaalde brandbare stoffen, bedoeld in de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN), nr. 7.1.5.0.1 of nr. 7.2.5.0.2, moet, behalve de lichten of dagmerken die worden voorgeschreven bij de overige bepalingen van dit reglement, voeren:
- —
bij nacht: één rondom zichtbaar blauw licht;
- —
bij dag: één blauwe kegel met de punt naar beneden.
In plaats één blauwe kegel, kan ook één blauwe kegel op het voor- en één op het achterschip op een hoogte van ten minste 3 meter boven het vlak der inzinkingsmerken worden gevoerd.
b.
Een binnenschip dat bepaalde voor de gezondheid schadelijke stoffen vervoert, bedoeld in het ADN, nr. 7.1.5.0.1 of nr. 7.2.5.0.2, moet, behalve de lichten of dagmerken die worden voorgeschreven bij de overige bepalingen van dit reglement, voeren:
- —
bij nacht: twee rondom zichtbare blauwe lichten;
- —
bij dag: twee blauwe kegels met de punt naar beneden; in een verticale lijn en met een onderlinge afstand van ongeveer 1 meter.
In plaats van twee blauwe kegels, kunnen ook telkens twee blauwe kegels op het voor- en op het achterschip worden gevoerd, waarvan de ondersten op een hoogte van ten minste 3 meter boven het vlak der inzinkingsmerken worden gevoerd.
c.
Een binnenschip dat bepaalde ontplofbare stoffen vervoert, bedoeld in het ADN, nr. 7.1.5.0.1 of nr. 7.2.5.0.2, moet, behalve de lichten of dagmerken die worden voorgeschreven bij de overige bepalingen van dit reglement, voeren:
- —
bij nacht: drie rondom zichtbare blauwe lichten;
- —
bij dag: drie blauwe kegels met de punt naar beneden; in een verticale lijn en met een onderlinge afstand van ongeveer 1 meter.
In plaats van drie blauwe kegels, kunnen ook telkens drie blauwe kegels op het voor- en op het achterschip worden gevoerd, waarvan de ondersten op een hoogte van ten minste 3 meter boven het vlak der inzinkingsmerken worden gevoerd.
d.
Indien een duwstel of een gekoppeld samenstel één of meer schepen bevat, bedoeld in het vijfde of het zesde lid, moet, in plaats van dit schip of van deze schepen, de duwboot of het schip dat dient voor het voortbewegen van het gekoppeld samenstel het licht of de lichten, dan wel de kegel of de kegels, vermeld in het vijfde of zesde lid, voeren.
e.
Een binnenschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel, geladen met verschillende gevaarlijke stoffen als bedoeld onder a, b en c moet uitsluitend de lichten of kegels voeren voorgeschreven voor de gevaarlijke stof die volgens dit lid het grootste aantal blauwe lichten of kegels vereist.
f.
De sterkte van de blauwe lichten voorgeschreven in dit lid moet ten minste gelijk zijn aan die van blauwe gewone lichten.
7.
Het vijfde en zesde lid zijn ook van toepassing op tankschepen, die na het lossen van de in de bij dit besluit behorende bijlage 1 bedoelde stoffen nog niet gereinigd, ontgast of geheel geïnertiseerd zijn.