Einde inhoudsopgave
Verdrag tot samenwerking inzake octrooien
Artikel 64 Voorbehouden
Geldend
Geldend vanaf 24-01-1978
- Bronpublicatie:
19-06-1970, Trb. 1973, 20 (uitgifte: 13-02-1973, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
24-01-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-07-1979, Trb. 1979, 104 (uitgifte: 04-07-1979, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Octrooirecht
1
a)
Elke Staat kan verklaren dat hij niet is gebonden door de bepalingen van Hoofdstuk II.
b)
Staten die een verklaring afleggen als bedoeld onder a) zijn niet gebonden door de bepalingen van Hoofdstuk II en de overeenkomstige bepalingen van het Reglement.
2
a)
Een Staat die geen verklaring ingevolge het eerste lid, onder a), heeft afgelegd, kan verklaren dat:
- (i)
hij niet is gebonden door de bepalingen van artikel 39, eerste lid ten aanzien van het verschaffen van een afschrift van de internationale aanvrage en een vertaling daarvan (zoals voorgeschreven),
- (ii)
de verplichting de nationale behandeling uit te stellen, zoals voorzien in artikel 40, niet de openbaarmaking van de internationale aanvrage of een vertaling daarvan, door of via zijn nationale bureau belet, met dien verstande evenwel, dat hij niet is vrijgesteld van de verplichtingen, voorzien in de artikelen 30 en 38.
b)
Staten die een zodanige verklaring afleggen zijn dienovereenkomstig gebonden.
3
a)
Een Staat kan verklaren dat, voor zover het hem betreft, internationale openbaarmaking van internationale aanvragen niet vereist is.
b)
Indien, na het verstrijken van 18 maanden van de datum van voorrang, de internationale aanvrage de aanwijzing bevat van alleen die Staten die verklaringen hebben afgelegd als bedoeld onder a), wordt de internationale aanvrage niet openbaargemaakt krachtens artikel 21, tweede lid.
c)
Indien het bepaalde onder b) van toepassing is, wordt de internationale aanvrage niettemin door het Internationale Bureau openbaar gemaakt:
- (i)
op verzoek van de aanvrager, zoals voorzien in het Reglement,
- (ii)
indien een nationale aanvrage of een octrooi, gebaseerd op de internationale aanvrage, openbaar wordt gemaakt door of voor het nationale bureau van enige aangewezen Staat die een verklaring als bedoeld onder a) heeft afgelegd, onverwijld na een zodanige openbaarmaking maar niet vóór het verstrijken van 18 maanden te rekenen van de datum van voorrang.
4
a)
Elke Staat waarvan de nationale wetgeving aan zijn octrooien gevolgen wat betreft de stand van de techniek verbindt vanaf de datum voor de openbaarmaking, maar niet voor de bepaling van de stand van de techniek, de datum van voorrang waarop men zich beroept ingevolge het Verdrag van Parijs tot Bescherming van de Industriële Eigendom, gelijkstelt met de werkelijke datum van indiening in die Staat, kan verklaren dat de indiening buiten die Staat van een internationale aanvrage, waarin die Staat is aangewezen, niet gelijk wordt gesteld aan een werkelijke indiening in die Staat voor de bepaling van de stand van de techniek.
b)
Een Staat die een verklaring als bedoeld onder a) aflegt, is in zoverre niet gebonden door het bepaalde in artikel 11, derde lid.
c)
Een Staat die een verklaring als bedoeld onder a) aflegt, geeft tegelijkertijd schriftelijk aan met ingang van welke datum en onder welke voorwaarden de gevolgen voor de stand van de techniek van internationale aanvragen, waarin die Staat wordt aangewezen, in die Staat van kracht worden. Deze verklaring kan te allen tijde worden gewijzigd door een kennisgeving gericht tot de Directeur-Generaal.
5.
Elke Staat kan verklaren, dat hij zich niet gebonden acht door artikel 59. Ten aanzien van geschillen tussen een Verdragsluitende Staat die een zodanige verklaring heeft afgelegd en een andere Verdragsluitende Staat zijn de bepalingen van artikel 59 niet van toepassing.
6
a)
Een verklaring volgens dit artikel dient schriftelijk te worden afgelegd. Zij kan worden afgelegd op het tijdstip van de ondertekening van dit Verdrag, op het tijdstip van de nederlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding, of, behalve in het geval genoemd in het vijfde lid, op elk later tijdstip door middel van een tot de Directeur-Generaal gerichte kennisgeving. In het geval van genoemde kennisgeving wordt de verklaring van kracht zes maanden na de dag waarop de Directeur-Generaal de kennisgeving heeft ontvangen en heeft zij geen invloed op internationale aanvragen die zijn ingediend voor het verstrijken van deze termijn van zes maanden.
b)
Een verklaring afgelegd volgens dit artikel kan te allen tijde worden ingetrokken door middel van een tot de Directeur- Generaal gerichte kennisgeving. Een zodanige intrekking wordt van kracht drie maanden na de dag waarop de Directeur-Generaal de kennisgeving heeft ontvangen en in het geval van de intrekking van een krachtens het derde lid afgelegde verklaring heeft zij geen invloed op internationale aanvragen die zijn ingediend voor het verstrijken van deze termijn van drie maanden.
7.
Ten aanzien van dit Verdrag zijn geen andere voorbehouden dan die ingevolge het eerste tot en met het vijfde lid toegestaan.