Einde inhoudsopgave
Convenant bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2001
- Bronpublicatie:
11-06-2001, Internet 2001, www.vrom.nl (uitgifte: 11-06-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-06-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-06-2001, Internet 2001, www.vrom.nl (uitgifte: 11-06-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
VNO-NCW
Ministerie van Economische Zaken
MKB-Nederland
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Interprovinciaal Overleg
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Bodem
Convenant van 11 juni 2001
Partijen:
- A.
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER, de heer J.P. Pronk,
en
DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, mevrouw A. Jorritsma-Lebbink, beiden handelend in hun hoedanigheid van bestuursorgaan, alsmede in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna ieder afzonderlijk te noemen: de Minister van VROM en de Minister van EZ;
- B.
DE COLLEGES VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIES, in hun hoedanigheid van bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van hun provincie, te dezen vertegenwoordigd door de voorzitter de heer J.A. van Kemenade en de secretaris de heer G. Beukema van het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO) op grond van artikel 21 lid 5 van de gemeenschappelijke regeling IPO en het besluit van het Algemeen Bestuur van het IPO d.d. 10 mei 2001, nr. 32041/2001, hierna te noemen: de Provincies;
- C.
DE VERENIGING VAN NEDERLANDSE GEMEENTEN,
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J.Th.J. van den Berg, voorzitter van de directieraad,
hierna te noemen: VNG;
- D.
DE VERENIGING VNO-NCW,
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J.H. Schraven, voorzitter,
hierna te noemen: VNO-NCW;
- E.
DE KONINKLIJKE VERENIGING MKB -NEDERLAND,
waarvan de zetel is gevestigd te Delft,
te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J. de Boer, voorzitter,
hierna te noemen: MKB-Nederland;
Overwegingen:
- (1)
De, op 28 maart 1989 door de Minister van VROM geïnstalleerde, Commissie Bodemsanering In Gebruik Zijnde Bedrijfsterreinen —hierna te noemen: de Commissie BSB— heeft op 4 juni 1991 aan de Minister van VROM haar eindrapportage aangeboden, welke eindrapportage vervolgens door de Minister van VROM bij brief van 5 juni 1991 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is gezonden (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1990-1991, 21 557, nr. 15).
- (2)
In de onder (1) bedoelde eindrapportage van de Commissie BSB zijn afspraken opgenomen die ten aanzien van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen hebben geleid en moeten leiden tot een vrijwillige aanpak van bodemverontreiniging in de vorm van sanering in eigen beheer.
- (3)
In het Kabinetsstandpunt van 26 november 1991 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1991-1992, 21 557, nr. 17) en het aanvullend Kabinetsstandpunt van 19 maart 1992 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1991-1992, 21 557, nr. 19) werd met de hoofdlijnen van de door de Commissie BSB voorgestelde, vrijwillige aanpak van bodemverontreiniging ter plaatse van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen —hierna te noemen: de BSB-operatie— ingestemd, terwijl in dezelfde tijd de rechtsvoorgangsters van VNO-NCW en MKB-Nederland hun instemming met de bedoelde, vrijwillige aanpak hebben betuigd.
- (4)
Op basis van het Besluit Verplicht bodemonderzoek Bedrijfsterreinen (Besluit van 25 september 1993, Staatsblad 1993, 602, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 17 november 2000, Staatsblad 2000, 516) alsmede de saneringsregeling van de Wet bodembescherming (Staatsblad 1996, 496; laatstelijk gewijzigd bij Invoeringswet Stedelijke Vernieuwing, Staatsblad 2000, 505) bestaat de mogelijkheid degenen die niet vrijwillig meewerken aan de BSB-operatie te verplichten tot bodemonderzoek en bodemsanering.
- (5)
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden volgt dat veroorzakers van bodemverontreiniging vóór 1 januari 1975 niet konden voorzien dat de Staat der Nederlanden vermogensnadeel zou gaan lijden als gevolg van deze bodemverontreiniging, als gevolg van welke jurisprudentie het voor de Staat der Nederlanden in het merendeel van de gevallen van bodemv erontreiniging die zijn veroorzaakt voor de genoemde datum niet mogelijk is overeenkomstig het bepaalde in artikel 75 lid 1 van de Wet bodembescherming over te gaan tot verhaal van de kosten die zijn gemoeid met bodemonderzoek en bodemsanering.
- (6)
De onder (5) bedoelde jurisprudentie laat echter onverlet dat in gevallen van bodemverontreiniging die vóór 1 januari 1975 zijn veroorzaakt onder bepaalde, nauw omschreven voorwaarden kan worden overgegaan tot verhaal van de kosten die zijn gemoeid met bodemonderzoek en bodemsanering op basis van het bepaalde in artikel 75 lid 6 van de Wet bodembescherming.
- (7)
De Minister van VROM en de Minister van EZ wensen in het kader van het behalen van de in paragraaf 2.6.5 van het derde Nationaal Milieubeleidsplan neergelegde beleidsdoelen de saneringsfase van de BSB-operatie te versnellen, waarbij de Minister van EZ in het bijzonder ambieert bij te dragen aan revitalisering van verouderde en verontreinigde bedrijfsterreinen, kansen tot verdere ontplooiing te bieden aan bedrijven die met verontreinigde bodem te maken hebben en (meer) ruimte te creëren voor nieuwe bedrijvigheid op bestaande verontreinigde terreinen.
- (8)
In het Kabinetsstandpunt over de vernieuwing van het bodemsaneringsbeleid (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1996-1997, 25 411, nr. 1), dat de Minister van VROM bij brief van 19 juni 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft aangeboden, wordt onder meer benadrukt dat in het kader van de bedoelde beleidsvernieuwing (BEVER) vrijwilligheid ten aanzien van de aanpak van bodemverontreiniging voorop blijft staan, terwijl wordt aangegeven dat het kabinet streeft naar samenwerking met de doelgroepen, waarbij het van belang is de voorwaarden voor voorlopers gunstiger te laten zijn dan voor hen die een afwachtende houding aannemen.
- (9)
In het onder (8) bedoelde Kabinetsstandpunt is aangegeven dat voorstellen dienen te worden ontwikkeld teneinde de financiering van de sanering van bodemverontreiniging uit te bouwen tot een (participatief) stelsel van gemengde financiering, terwijl voorts kan worden geconstateerd dat voor een aantal gevallen van bodemverontreiniging geen aansprakelijkheid op grond van het juridisch instrumentarium van de Wet bodembescherming kan worden aangenomen.
- (10)
In het Eindrapport Uitvoeringsprogramma Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER/UPR), Den Haag, 21 september 2000 —hierna te noemen: het Eindrapport BEVER— is aangegeven dat in het kader van het nieuwe beleid het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ overeind blijft, maar wordt aangevuld met het principe ‘de belanghebbende betaalt mee’, in welk kader in het Eindrapport BEVER wordt geconstateerd dat de milieu-overheid hierbij één van de belanghebbenden is en derhalve net zoals andere partijen zal participeren in het oplossen van de erfenis van ernstige bodemverontreiniging.
- (11)
Ter uitwerking van het Eindrapport BEVER zijn -in samenhang met een nieuw instrumentarium voor het stedelijk en landelijk gebied- afspraken gemaakt in het kader van het tot stand brengen van een nieuw regime voor de sanering van in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen, van welk regime de kern wordt gevormd door een landelijke uniforme medefinancieringsregeling, hierna te noemen: de Bedrijvenregeling.
- (12)
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de Bedrijvenregeling, zoals deze in essentie is neergelegd in de Notitie Bodemsanering Bedrijfsterreinen — verder te noemen: de Notitie— welke Notitie als Bijlage 1 aan dit convenant is gehecht.
- (13)
De Minister van VROM streeft ernaar de Bedrijvenregeling, zoals deze in essentie is neergelegd in de Notitie, met ingang van 1 januari 2003 nader in detail vast te leggen in de Wet bodembescherming en/of daarop gebaseerde regelgeving.
- (14)
De Minister van VROM is voornemens de Bedrijvenregeling, zoals deze in essentie is neergelegd in de Notitie, in afwachting van de onder (13) bedoelde wet- en/of regelgeving deel uit te doen maken van zijn bodemsaneringsbeleid, onder de voorwaarde dat de Europese Commissie tot het oordeel komt dat dit convenant, alsmede de Notitie Bodemsanering Bedrijfsterreinen, geen steun vormt, dan wel als steun aangemerkt wordt, die verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.
- (15)
Partijen leggen de onder (12) bedoelde overeenstemming en de in verband hiermee gemaakte nadere afspraken in dit convenant vast.
- (16)
De Minister van VROM zal dit convenant na ondertekening door partijen ter informatie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toezenden.
En zijn het volgende overeengekomen:
Inhoudsopgave