Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/569 tot vaststelling van een gemeenschappelijk format en gemeenschappelijke inhoud voor de indiening van de informatie die door de lidstaten moet worden gerapporteerd overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2012/707/EU van de Commissie
Bijlage III
Geldend
Geldend vanaf 17-04-2020
- Redactionele toelichting
De datum van inwerkingtreding is de datum genoemd in art. 5.
- Bronpublicatie:
16-04-2020, PbEU 2020, L 129 (uitgifte: 24-04-2020, regelingnummer: 2020/569)
- Inwerkingtreding
17-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2020, PbEU 2020, L 129 (uitgifte: 24-04-2020, regelingnummer: 2020/569)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Informatierecht / ICT
Dierenrecht / Dierenwelzijn
Deel A. Stroomschema van de inputcategorieën van statistische gegevens op grond van artikel 54, lid 2, van Richtlijn 2010/63/EU
Deel B. De in artikel 54, lid 2, van Richtlijn 2010/63/EU bedoelde informatie
A. Algemene bepalingen
1
De gegevens moeten worden ingevuld voor elk gebruik van een dier.
2
Bij het verstrekken van gegevens met betrekking tot een dier mag binnen een categorie slechts één optie worden geselecteerd.
3. Dieren die ter wille van hun organen of weefsels worden gedood
- 3.1.
Over dieren die ter wille van hun organen of weefsels worden gedood en over verklikkerdieren hoeven geen statistische gegevens te worden verstrekt, tenzij een van de volgende situaties van toepassing is:
- a)
het doden vindt plaats in het kader van een projectvergunning via een niet in bijlage IV bij Richtlijn 2010/63/EU genoemde methode;
- b)
het dier heeft, alvorens te worden gedood, een ingreep ondergaan waarbij de drempelwaarde inzake pijn, lijden, angst of blijvende schade werd overschreden;
- c)
het dier is afkomstig van een nieuwe genetisch gewijzigde dierlijn met een beoogd pathologisch fenotype en bracht het pathologische fenotype tot uitdrukking voordat het ter wille van zijn organen of weefsels werd gedood.
- 3.2.
Andere dieren die ter wille van hun organen of weefsels zijn gedood (en die niet zijn opgenomen in de jaarlijkse statistieken) worden gerapporteerd in het vijfjaarlijkse uitvoeringsverslag overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.
4. Dieren die worden gefokt en gedood zonder in een procedure te worden gebruikt
- 4.1.
Dieren die worden gefokt en gedood zonder in een procedure te worden gebruikt, worden niet in de jaarlijkse statistische gegevens opgenomen, met uitzondering van de volgende dieren:
- a)
genetisch gewijzigde dieren die een beoogd pathologisch fenotype vertonen;
- b)
dieren die gegenotypeerd zijn (genetische karakterisering/weefselbemonstering) via een invasieve methode die niet is uitgevoerd met het oog op de identificatie/merking van het dier.
- 4.2.
Voor de toepassing van punt 4.1, onder b), wordt onder ‘invasieve methode’ verstaan: een methode die bij het dier evenveel of meer pijn, lijden, angst of blijvende schade kan veroorzaken als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap.
- 4.3.
Van de dieren die worden gefokt en gedood zonder in een procedure te zijn gebruikt, moet overeenkomstig bijlage II bij dit besluit in het vijfjaarlijkse uitvoeringsverslag opgave worden gedaan.
5
Over genetisch normale dieren die zijn geboren tijdens de schepping van een nieuwe genetische lijn hoeven geen jaarlijkse statistische gegevens te worden verstrekt en moet in plaats daarvan opgave worden gedaan in het vijfjaarlijkse uitvoeringsverslag overeenkomstig bijlage II bij dit besluit, tenzij zij via een invasieve methode gegenotypeerd zijn.
6
Larvale vormen van dieren moeten worden meegeteld vanaf het moment waarop zij in staat zijn zich autonoom te voeden.
7
Over foetussen en embryo's van zoogdiersoorten hoeven geen jaarlijkse statistische gegevens te worden verstrekt. Alleen dieren die geboren worden — ook via een keizersnede — en in leven blijven, moeten worden meegeteld. Bij studies waarbij zowel moeder als nakomelingen betrokken zijn, moet van de moeder opgave worden gedaan wanneer zij een procedure heeft ondergaan waarbij de drempelwaarde inzake pijn, lijden, angst of blijvende schade is overschreden. Van de nakomelingen moet opgave worden gedaan wanneer zij een integrerend deel van de procedure vormen.
8
Wanneer het gebruik van een dier in een procedure leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die langdurig is en niet kan worden verzacht, al dan niet vooraf toegestaan, moet het dier worden opgenomen in de categorie ‘ernstig’. In de toelichting van de lidstaat moet overeenkomstig afdeling C van deze bijlage commentaar worden toegevoegd waarin soort(en), aantal(len) en bijzonderheden over het gebruik worden vermeld, alsook of vooraf een afwijking was toegestaan en waarom de classificatie ‘ernstig’ werd overschreden.
9
De gegevens over in een procedure gebruikte dieren moeten worden verstrekt voor het jaar waarin die procedure eindigt. In het geval van studies die zich over twee kalenderjaren uitstrekken, mogen alle dieren samen worden opgevoerd in het jaar waarin de laatste procedure wordt beëindigd, mits deze afwijking van de jaarlijkse rapportage door de bevoegde instantie is toegestaan. Voor projecten die langer dan twee kalenderjaren duren, moeten de gegevens over dieren worden verstrekt voor het jaar waarin het dier wordt gedood of sterft.
10
Indien er categorieën ‘Overige’ worden gebruikt, moet de inhoud daarvan in de toelichting verder worden uitgesplitst.
11. Genetisch gewijzigde dieren
- 11.1.
Ten behoeve van de statistische rapportage wordt onder ‘genetisch gewijzigde dieren’ verstaan:
- a)
genetisch gemodificeerde (transgene, knock-out- en anderszins genetisch gewijzigde) dieren en dieren met geïnduceerde mutaties (ongeacht het type mutatie);
- b)
dieren met spontane schadelijke mutaties die voor onderzoek naar dat specifieke genotype worden behouden.
- 11.2.
Van genetisch gewijzigde dieren moet opgave worden gedaan wanneer die dieren worden gebruikt:
- a)
voor het scheppen van een nieuwe lijn;
- b)
voor de instandhouding van een bestendige lijn die een beoogd pathologisch fenotype vertoont (zie punt B.10.7);
- c)
in andere procedures dan de instandhouding van een lijn.
- 11.3.
Bij het scheppen van een nieuwe lijn moet opgave worden gedaan van alle dieren die drager zijn van de genetische verandering. Bovendien moet ook opgave worden gedaan van dieren die voor superovulatie, vasectomie of embryo-implantatie zijn gebruikt (ongeacht of zij genetisch gewijzigd zijn of niet).
- 11.4.
Van genetisch normale dieren (‘wild-type’-nakomelingen) die worden geproduceerd als gevolg van het scheppen van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn, wordt geen opgave gedaan in de jaarlijkse statistieken, tenzij het dier gegenotypeerd is (genetische karakterisering/weefselbemonstering) via een invasieve methode die niet is uitgevoerd met het oog op de identificatie/merking van het dier. Genetisch normale dieren (‘wild-type’-nakomelingen) die niet in de jaarlijkse statistieken worden opgenomen, worden behandeld in het vijfjaarlijkse uitvoeringsverslag zoals beschreven in bijlage II.
- 11.5.
In de categorie ‘Doeleinden’ zoals beschreven in deel A van deze bijlage moet van de dieren die zijn gebruikt voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn opgave worden gedaan in de categorie waarvoor de lijn wordt geschapen (doorgaans is dat ‘fundamenteel onderzoek’ of ‘omzettinggericht en toegepast onderzoek’).
- 11.6.
Een nieuwe stam of lijn van genetisch gewijzigde dieren wordt als ‘bestendig’ aangemerkt wanneer de genetische verandering op een stabiele wijze wordt doorgegeven (overgeërfd) gedurende ten minste twee generaties, en er een dierenwelzijnsbeoordeling is afgerond.
- 11.7.
Bij de dierenwelzijnsbeoordeling wordt bepaald of de nieuwe lijn naar verwachting een beoogd pathologisch fenotype zal vertonen; indien dat het geval is, moet van de dieren van dan af opgave worden gedaan in de categorie ‘Instandhouding van kolonies van bestendig genetisch gewijzigde dieren, niet gebruikt in andere procedures’ of, in voorkomend geval, onder de andere procedures waarvoor zij worden gebruikt. Het gaat daarbij onder andere om dieren die een specifieke bioveilige omgeving nodig hebben (bijvoorbeeld speciale huisvestingsregelingen ter bescherming van dieren die als gevolg van de genetische wijziging bijzonder gevoelig zijn voor infectie) of aanvullende zorg die verder gaat dan die welke voor conventionele dieren nodig is om hun gezondheid en welzijn te behouden.
- 11.8.
Indien in de dierenwelzijnsbeoordeling wordt geconcludeerd dat de lijn naar verwachting geen pathologisch fenotype zal vertonen, valt het fokken ervan buiten de reikwijdte van het begrip ‘procedure’ en hoeft dit niet langer te worden gerapporteerd. Het gaat daarbij onder andere om induceerbare en cre/lox-lijnen, die een actieve interventie vereisen wil het pathologische fenotype tot uitdrukking komen.
- 11.9.
‘Instandhouding van kolonies van bestendig genetisch gewijzigde dieren, niet gebruikt in andere procedures’
- 11.9.1.
Deze categorie omvat de dieren die nodig waren voor de instandhouding van kolonies genetisch gewijzigde dieren van bestendige lijnen met een beoogd pathologisch fenotype en die pijn, lijden, angst of blijvende schade hebben ondervonden als gevolg van dat pathologische fenotype. Het beoogde doel waarvoor de lijn in stand wordt gehouden, wordt niet geregistreerd.
- 11.9.2.
Deze categorie omvat ook genetisch gemodificeerde dieren bij de instandhouding van een bestendige lijn, ongeacht of de lijn van het beoogde niet-pathologische of pathologische fenotype is, die aan invasieve genotypering (genetische karakterisering/weefselbemonstering) zijn onderworpen. Zie punt B.10.7.
- 11.10.
Van alle genetisch gewijzigde dieren die in andere procedures (niet ter schepping of instandhouding van een genetisch gewijzigde lijn) worden gebruikt, moet opgave worden gedaan onder de overeenkomstige doeleinden (op dezelfde wijze als bij niet genetisch gewijzigde dieren). Die dieren kunnen al dan niet een pathologisch fenotype vertonen.
- 11.11.
Van genetisch gewijzigde dieren met een pathologisch fenotype die ter wille van hun organen en/of weefsels zijn gedood, moet opgave worden gedaan onder het overeenkomstige primaire doel waarvoor de organen/weefsels zijn gebruikt.
B. Gegevensinputcategorieën
De onderstaande punten worden behandeld in de volgorde waarin de categorieën en overeenkomstige kopjes voorkomen in het stroomschema zoals vastgelegd in deel A.
1. Diersoort
Muizen (Mus musculus) |
Ratten (Rattus norvegicus) |
Cavia's (Cavia porcellus) |
Syrische goudhamsters (Mesocricetus auratus) |
Chinese dwerghamsters (Cricetulus griseus) |
Mongoolse gerbils (Meriones unguiculatus) |
Andere knaagdieren (andere Rodentia) |
Konijnen (Oryctolagus cuniculus) |
Katten (Felis catus) |
Honden (Canis familiaris) |
Fretten (Mustela putorius furo) |
Andere roofdieren (andere Carnivora) |
Paarden, ezels en kruisingen daarvan (Equidae) |
Varkens (Sus scrofa domesticus) |
Geiten (Capra aegagrus hircus) |
Schapen (Ovis aries) |
Runderen (Bos taurus) |
Halfapen (Prosimia) |
Klauwaapjes (bijv. Callithrix jacchus) |
Java-apen (Macaca fascicularis) |
Rhesusapen (Macaca mulatta) |
Meerkatten Chlorocebus spp. (meestal pygerythrus of sabaeus) |
Bavianen (Papio spp.) |
Doodshoofdaapjes (bijv. Saimiri sciureus) |
Andere soorten breedneusapen (andere soorten Ceboidea) |
Andere soorten smalneusapen (andere soorten Cercopithecoidea) |
Mensapen (Hominoidea) |
Andere zoogdieren (andere Mammalia) |
Huishoenders (Gallus gallus domesticus) |
Kalkoen (Meleagris gallopavo) |
Andere vogels (andere Aves) |
Reptielen (Reptilia) |
Kikkers (Rana temporaria en Rana pipiens) |
Klauwkikkers (Xenopus laevis en Xenopus tropicalis) |
Andere amfibieën (andere Amphibia) |
Zebravissen (Danio rerio) |
Zeebaars (soorten van families zoals Serranidae, Moronidae) |
Zalm, forel, riddervis en vlagzalm (Salmonidae) |
Guppy, zwaarddrager, mollie, plaatje (Poeciliidae) |
Andere vissen (andere Pisces) |
Koppotigen (Cephalopoda) |
1.1
Van vissen moet opgave worden gedaan vanaf het stadium waarin zij in staat zijn zich onafhankelijk te voeden, d.w.z. wanneer beide uiteinden van de darmen open zijn en de vis gewoonlijk voedsel tot zich neemt.
1.2
Het tijdstip waarop vissen zich onafhankelijk voeden, verschilt per soort en hangt in veel gevallen af van de temperatuur waarin zij worden gehouden. De temperatuur moet zodanig worden vastgesteld dat een optimaal welzijn wordt gewaarborgd, zoals bepaald door de persoon die verantwoordelijk is voor het welzijn en de verzorging van de dieren en voor soortspecifieke informatie in overleg met de officieel aangewezen dierenarts. Van larven van zebravissen, die bij ongeveer + 28 °C worden gehouden, moet opgave worden gedaan vanaf de vijfde dag na de bevruchting.
1.3
Wegens de geringe lichaamsgrootte van sommige soorten vissen en koppotigen mag het aantal worden geschat.
1.4
Van alle soorten koppotigen moet onder het kopje ‘Koppotigen’ opgave worden gedaan vanaf het stadium waarin zij in staat zijn zich onafhankelijk te voeden, d.w.z. onmiddellijk na het uitkomen.
2. Hergebruik
Hergebruik (neen/ja) |
2.1. Algemeen
- 2.1.1.
Van elk gebruik van een dier moet aan het einde van elke procedure opgave worden gedaan.
- 2.1.2.
Informatie over de geboorteplaats en voor niet-menselijke primaten tevens de generatie en informatie over de vraag of het dier is verkregen uit een zichzelf in stand houdende kolonie, hoeft alleen van voor het eerst gebruikte dieren opgave te worden gedaan. Van hergebruikte dieren wordt deze informatie dus niet geregistreerd.
- 2.1.3.
Bij alle volgende categorieën moeten de aantallen gevallen van diergebruik in een procedure worden aangegeven. Deze aantallen kunnen niet worden gerelateerd aan de totale aantallen voor het eerst gebruikte dieren.
- 2.1.4.
Het werkelijke lijden van het dier in de procedure moet worden opgetekend. In sommige gevallen kan dit zijn beïnvloed door eerder gebruik van dat dier. De ernst neemt bij vervolggebruik echter niet per se toe en kan in bepaalde gevallen zelfs als gevolg daarvan afnemen (gewenning). De te rapporteren werkelijke ernst wordt daarom altijd per geval bepaald, waarbij rekening wordt gehouden met de eventuele gevolgen van eerdere gevallen van gebruik.
2.2. Hergebruik versus verder gebruik
Om te bepalen of er sprake is van ‘hergebruik’, geldt het volgende:
- 2.2.1.
Onder eenmalig gebruik wordt het gebruik van één dier voor één enkel wetenschappelijk, experimenteel, educatief of opleidingsdoel verstaan. Dat eenmalige gebruik bestrijkt het tijdsinterval vanaf het tijdstip waarop het dier de eerste technische ingreep ondergaat tot het tijdstip waarop de gegevensvergaring of de waarnemingen zijn voltooid of het educatieve doel is bereikt. Meestal betreft het één experiment, test of vaardigheidstraining in een techniek.
- 2.2.2.
Eenmalig gebruik kan meerdere stappen (technieken) omvatten die stuk voor stuk noodzakelijk zijn om één bepaalde uitkomst te bereiken en die het gebruik van hetzelfde dier vereisen.
- 2.2.3.
Voorbeelden van voorbereiding voor verder gebruik zijn:
- a)
chirurgische technieken (zoals canulatie, inplanting van telemetrische sensoren, ovariëctomie, castratie, hypofysectomie);
- b)
niet-chirurgische technieken (zoals het op een gewijzigd dieet zetten, inductie van diabetes, inductie van transgene expressie);
- c)
het fokken van genetisch gewijzigde dieren met pathologisch fenotype;
- d)
genetische karakterisering via een invasieve methode (die niet is uitgevoerd met het oog op de identificatie/merking van het dier) en waarbij een dier van dat genotype vereist is voor de volgende stap.
- 2.2.4.
Wanneer het reeds voorbereide dier wordt gebruikt in de procedure waarvoor het bestemd is, wordt van de volledige procedure met inbegrip van de eventuele voorbereiding (ongeacht waar deze heeft plaatsgevonden) aan het einde verslag gedaan, waarbij rekening wordt gehouden met de ernst van de voorbereidende ingrepen. Zo wordt voor het fokken van een genetisch gewijzigd dier en het eindgebruik ervan bij de rapportage rekening gehouden met de ernst van alle stappen (bijvoorbeeld het effect van het fenotype, indien tot uitdrukking gebracht; genetische karakterisering, indien uitgevoerd; en eindgebruik).
- 2.2.5.
Het gebruik van een dier wordt slechts eenmaal gerapporteerd aan het einde van de volledige procedure, ook indien de in punt 2.2.3 beschreven voorbereidende stappen en het eindgebruik in het kader van afzonderlijke projecten zijn uitgevoerd.
- 2.2.6.
Indien een reeds voorbereid dier vervolgens niet voor een wetenschappelijk doel wordt gebruikt, voert de inrichting waar het dier wordt gedood de bijzonderheden over de voorbereiding in de statistieken op als op zichzelf staand gebruik onder het beoogde doel, mits bij de voorbereiding van het dier de drempelwaarde inzake pijn, lijden, angst of blijvende schade is overschreden. Indien deze voorbereiding echter betrekking heeft op de instandhouding van een genetisch gewijzigde dierlijn, gelden de criteria voor het rapporteren van dieren als vermeld in punt B.10.7.
- 2.2.7.
Indien het dier bij een routinecontrole is gegenotypeerd (genetische karakterisering/weefselbemonstering) in een genetisch gemodificeerde fokkolonie van een bestendige lijn om te bevestigen dat het genotype niet is veranderd ten opzichte van de beoogde genetische achtergrond en het dier later in een andere procedure wordt gebruikt waarbij dit specifieke genotype niet vereist is, wordt dat gebruik als hergebruik beschouwd en worden al deze gevallen van gebruik afzonderlijk gerapporteerd in de statistieken, d.w.z.:
- a)
het eerste gebruik in het kader van de ‘instandhouding van de bestendige genetisch gewijzigde lijn’ waarbij de ernst samenhangt met de werkelijke ernst zoals ondervonden door het dier als gevolg van de invasieve genotypering, en
- b)
als hergebruik in het kader van het specifieke doel waarvoor het dier wordt gebruikt.
3. Andere soorten dan niet-menselijke primaten — Geboorteplaats
Dieren die zijn geboren bij een fokker in de Unie die over een vergunning beschikt |
Dieren die zijn geboren in de Unie maar niet bij een fokker die over een vergunning beschikt |
In de rest van Europa geboren dieren |
Elders geboren dieren |
3.1
Bepalend voor de herkomst is de geboorteplaats, m.a.w. de plaats waar het dier is geboren en niet de plaats vanwaar het wordt geleverd.
3.2
‘Dieren die zijn geboren bij een fokker in de Unie die over een vergunning beschikt’, zijn dieren die zijn geboren bij fokkers die over een vergunning beschikken en die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2010/63/EU.
3.3
‘Dieren die in de Unie zijn geboren maar niet bij een fokker die over een vergunning beschikt’ zijn onder andere wilde dieren, landbouwhuisdieren (tenzij de fokker over een vergunning krachtens artikel 20 van Richtlijn 2010/63/EU beschikt), alsmede afwijkingen die zijn verleend krachtens artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2010/63/EU.
3.4
‘In de rest van Europa geboren dieren’ zijn onder andere dieren die zijn geboren in Zwitserland, Turkije, Rusland en Israël; hieronder vallen alle dieren, ongeacht of zij in geregistreerde fokinrichtingen of in andere inrichtingen zijn gefokt of in het wild zijn gevangen.
3.5
Onder ‘Elders geboren dieren’ vallen alle dieren, ongeacht of zij in geregistreerde fokinrichtingen of in andere inrichtingen zijn gefokt of in het wild zijn gevangen.
4. Niet-menselijke primaten — Geboorteplaats
Niet-menselijke primaten die zijn geboren bij een fokker in de Unie die over een vergunning beschikt |
Niet-menselijke primaten die zijn geboren in de Unie, maar niet bij een fokker die over een vergunning beschikt, en niet-menselijke primaten die zijn geboren in de rest van Europa |
In Azië geboren niet-menselijke primaten |
In Amerika geboren niet-menselijke primaten |
In Afrika geboren niet-menselijke primaten |
Elders geboren niet-menselijke primaten |
4.1
Bepalend voor de herkomst is de geboorteplaats, m.a.w. de plaats waar het dier is geboren en niet de plaats vanwaar het wordt geleverd.
4.2
‘Niet-menselijke primaten die zijn geboren bij een fokker die over een vergunning beschikt in de Unie’ (en Noorwegen) zijn niet-menselijke primaten die zijn geboren bij fokkers die over een vergunning beschikken en die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2010/63/EU.
4.3
‘Niet-menselijke primaten die in de Unie zijn geboren maar niet bij een fokker die over een vergunning beschikt, en ‘Niet-menselijke primaten die in de rest van Europa zijn geboren’ zijn onder andere dieren die in Zwitserland, Turkije, Rusland en Israël zijn geboren.
4.4
‘Niet-menselijke primaten die in Azië zijn geboren’ zijn onder andere dieren die in China zijn geboren.
4.5
‘Niet-menselijke primaten die in Amerika zijn geboren’ verwijst naar dieren die in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika zijn geboren.
4.6
‘Niet-menselijke primaten die in Afrika zijn geboren’ omvat ook dieren die in Mauritius zijn geboren.
4.7
‘Elders geboren dieren’ omvat ook dieren die in Australazië zijn geboren. De herkomst van elders geboren niet-menselijke primaten wordt gerapporteerd.
5. Niet-menselijke primaten — Type kolonie
Zichzelf in stand houdende kolonie (neen/ja) |
‘Zichzelf in stand houdende kolonie’ heeft betrekking op niet-menselijke primaten die zijn verkregen uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere zichzelf in stand houdende kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.
6. Niet-menselijke primaten — Generatie
F0 |
F1 |
F2 of latere generatie |
6.1
‘F0’ verwijst naar dieren die in het wild zijn gevangen.
6.2
‘F1’ verwijst naar dieren die in gevangenschap zijn geboren uit één of twee ouders die in het wild zijn gevangen.
6.3
‘F2 of latere generatie’ verwijst naar dieren die in gevangenschap zijn geboren uit ouders die beide ook in gevangenschap zijn geboren.
7. Genetische status
Niet genetisch gewijzigd |
Genetisch gewijzigd met niet-pathologisch fenotype |
Genetisch gewijzigd met pathologisch fenotype |
7.1
‘Niet genetisch gewijzigd’ verwijst naar alle dieren die niet genetisch zijn gewijzigd, waaronder ook de genetisch normale ouderdieren die voor het scheppen van een nieuwe genetisch gewijzigde dierlijn of -stam zijn gebruikt.
7.2
‘Genetisch gewijzigd met niet-pathologisch fenotype’ verwijst naar:
- a)
de dieren die gebruikt zijn voor de schepping van een nieuwe lijn en die drager zijn van de genetische verandering maar geen pathologisch fenotype vertonen;
- b)
de genetisch gewijzigde dieren die in andere procedures (niet voor de schepping of instandhouding van een lijn) zijn gebruikt maar geen pathologisch fenotype vertonen.
7.3
‘Genetisch gewijzigd met pathologisch fenotype’ verwijst naar:
- a)
de dieren die gebruikt zijn voor de schepping van een nieuwe lijn en die een pathologisch fenotype vertonen;
- b)
de dieren die gebruikt zijn voor de instandhouding van een bestendige lijn met een beoogd pathologisch fenotype en die een pathologisch fenotype vertonen;
- c)
de genetisch gewijzigde dieren die in andere procedures (niet voor de schepping of instandhouding van een lijn) zijn gebruikt en een pathologisch fenotype vertonen.
8. Schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn
Voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn of stam gebruikte dieren (neen/ja) |
Onder ‘voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn of stam gebruikte dieren’ worden de dieren verstaan die zijn gebruikt voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn of stam; deze dienen te worden onderscheiden van andere voor ‘fundamenteel onderzoek’ of ‘omzettinggericht en toegepast onderzoek’ gebruikte dieren. Dit omvat de kruising tussen verschillende lijnen om een nieuwe genetisch gewijzigde lijn te scheppen waar het fenotype van de nieuwe lijn niet prospectief als niet-pathologisch kan worden bepaald.
9. Ernst
Terminaal |
Licht (hoogstens) |
Matig |
Ernstig |
9.1
De werkelijke ernst moet voor elk dier afzonderlijk worden opgetekend aan de hand van de ernstigste effecten die dat dier in de loop van de gehele procedure heeft ondervonden. Deze effecten kunnen zich voordoen tijdens elk van de fasen (niet noodzakelijkerwijs de laatste) van een uit meerdere fasen bestaande procedure. De werkelijke ernst kan hoger of lager zijn dan aanvankelijk ingeschat. Bij de bepaling van de werkelijke ernst moet ook het cumulatieve lijden in aanmerking worden genomen.
9.2. Categorieën ernst
- 9.2.1.
Terminaal — Van dieren die een procedure hebben ondergaan die volledig is uitgevoerd onder algemene verdoving waarna de dieren niet meer bij bewustzijn zijn gekomen, moet in de categorie ‘terminaal’ opgave worden gedaan. Dit geldt ook voor de situatie waarin de dieren in de eerste fase van een geplande herstelprocedure niet uit de verdoving zijn ontwaakt.
- 9.2.2.
Licht (hoogstens) — Van dieren die een procedure hebben ondergaan waarbij zij gedurende korte tijd een lichte vorm van pijn, lijden of angst hebben ondervonden, moet in de categorie ‘licht’ opgave worden gedaan. Dit geldt ook voor situaties waarin geen sprake was van significante hinder voor het welzijn of de algemene toestand van de dieren.
In deze categorie worden tevens gegevens opgenomen over dieren die in een vergund project zijn gebruikt maar waarbij uiteindelijk niet evenveel of meer pijn, lijden, angst of blijvende schade is waargenomen dan wordt veroorzaakt door het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap, met uitzondering van de dieren die nodig waren ter instandhouding van kolonies genetisch gewijzigde dieren van bestendige lijnen met een beoogd pathologisch fenotype maar die geen pijn, lijden, angst of blijvende schade hebben ondervonden als gevolg van dat pathologische fenotype.
- 9.2.3.
Matig — Van dieren die een procedure hebben ondergaan waarbij zij gedurende korte tijd een matige vorm van pijn, lijden of angst dan wel langdurig een lichte vorm van pijn, lijden of angst hebben ondervonden, alsook dieren die een procedure hebben ondergaan die een matige hinder voor het welzijn of de algemene toestand van het dier heeft opgeleverd, moet in de categorie ‘matig’ opgave worden gedaan.
- 9.2.4.
Ernstig — Van dieren die een procedure hebben ondergaan waarbij zij een ernstige vorm van pijn, lijden of angst, dan wel langdurig een matige vorm van pijn, lijden of angst hebben ondervonden, alsook dieren die een procedure hebben ondergaan die ernstige hinder voor het welzijn of de algemene toestand van het dier heeft opgeleverd, moet in de categorie ‘ernstig’ opgave worden gedaan.
- 9.2.5.
Indien de classificatie ‘ernstig’ wordt overschreden, ongeacht of dit vooraf was toegestaan of niet, moet van de betrokken dieren en het gebruik ervan in de categorie ‘ernstig’ opgave worden gedaan. Commentaar wordt toegevoegd in de ‘Toelichting van de lidstaat’ in afdeling C van deze bijlage. In dergelijke gevallen moeten de volgende gegevens worden vermeld: soort, nummer, of vooraf een afwijking was toegestaan, bijzonderheden over het gebruik en de redenen waarom de classificatie ‘ernstig’ werd overschreden.
9.3. Dood aangetroffen dieren
- 9.3.1.
Voor dieren die dood worden aangetroffen, wordt de ernst bepaald aan de hand van de vraag of de dood het gevolg is van factoren die verband houden met de procedure die het dier onderging. Indien dit niet het geval is (bijvoorbeeld in geval van overlijden als gevolg van tekortkomingen in de apparatuur of de klimaatregeling; ongeschikte veehouderijpraktijken; niet-gerelateerde ziekte en infecties), wordt in de werkelijke gerapporteerde ernst rekening gehouden met de ernstigste gevolgen die dat dier heeft ondervonden in de loop van de procedure (met uitzondering van de ervaring die aan het overlijden voorafging).
- 9.3.2.
Indien het overlijden gerelateerd is aan de procedure, is de werkelijke gerapporteerde ernst ‘ernstig’, tenzij een geïnformeerd besluit kan worden genomen om een lagere ernstcategorie toe te kennen.
9.4. Vangst en vervoer van in het wild gevangen dieren
De werkelijke ernst heeft alleen betrekking op de gevolgen, voor het desbetreffende dier, van de erop toegepaste wetenschappelijke procedure. Vangst en vervoer worden dan ook niet in aanmerking genomen bij de rapportage van de werkelijke ernst (tenzij de wetenschappelijke procedures juist specifiek of ten dele gericht zijn op het onderzoeken van vangt en vervoer), ook indien het dier tijdens vangst of vervoer overlijdt.
10. Doeleinden
Fundamenteel onderzoek |
Omzettinggericht en toegepast onderzoek |
Gebruik op grond van regelgeving en voor routineproductie |
Bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier |
Behoud van de soort |
Hoger onderwijs |
Opleiding voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden |
Forensisch onderzoek |
Instandhouding van kolonies van bestendig genetisch gewijzigde dieren, niet gebruikt in andere procedures |
10.1. Fundamenteel onderzoek
- 10.1.1.
‘Fundamenteel onderzoek’ zijn studies van fundamentele aard, waaronder fysiologie; studies die gericht zijn op de vergroting van de kennis van de normale en abnormale structuur, werking en gedragingen van levende organismen en het milieu; dit omvat ook fundamenteel toxicologisch onderzoek, navorsing en analyse gericht op een beter of dieper inzicht in een onderwerp, verschijnsel of fundamentele natuurwet in plaats van op een specifieke praktische toepassing van de resultaten.
- 10.1.2.
Van dieren die zijn gebruikt voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde dierlijn (met inbegrip van de kruising tussen twee lijnen) die bestemd is om voor fundamenteel-wetenschappelijke doeleinden (bv. ontwikkelingsbiologie, immunologie) te worden gebruikt, moet onder de doelcategorie waarvoor de lijn wordt geschapen, opgave worden gedaan. Daarnaast moet van die dieren onder ‘Schepping van een nieuwe genetische lijn — Voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn of stam gebruikte dieren’ opgave worden gedaan.
- 10.1.3.
Bij het scheppen van een nieuwe lijn moet opgave worden gedaan van alle dieren die drager zijn van de genetische verandering. Ook moet van alle dieren die voor het scheppen van de lijn zijn gebruikt, bijvoorbeeld voor superovulatie, vasectomie en embryo-implantatie, hier opgave worden gedaan. Over de niet genetisch gewijzigde (‘wild type’-) nakomelingen hoeven geen gegevens te worden verstrekt, tenzij dat dier gegenotypeerd is (genetische karakterisering/weefselbemonstering) via een invasieve methode die niet is uitgevoerd met het oog op de identificatie/merking van het dier.
- 10.1.4.
Een nieuwe stam of lijn van genetisch gewijzigde dieren wordt als ‘bestendig’ aangemerkt wanneer de genetische verandering op een stabiele wijze wordt doorgegeven (overgeërfd) gedurende ten minste twee generaties, en er een dierenwelzijnsbeoordeling is afgerond.
10.2. Omzettinggericht en toegepast onderzoek
- 10.2.1.
‘Omzettinggericht en toegepast onderzoek’ omvat de dieren die zijn gebruikt voor de in artikel 5, onder b) en c), beschreven doeleinden, met uitsluiting van dieren die werden gebruikt om aan regelgeving te voldoen (zie punt 10.3 hieronder).
- 10.2.2.
Dit omvat ook verkennend toxicologisch onderzoek, onderzoek ter voorbereiding van het op grond van regelgeving vereiste dossier en de ontwikkeling van methoden. Het omvat geen studies die nodig zijn voor de op grond van regelgeving vereiste dossiers.
- 10.2.3.
Gegevens over dieren die zijn gebruikt voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde dierlijn die bestemd is om voor omzettinggerichte of toegepast-wetenschappelijke doeleinden (bv. kankeronderzoek, ontwikkeling van vaccins) te worden gebruikt, moeten worden vermeld onder het doel waarvoor de lijn is geschapen. Daarnaast moet van die dieren onder ‘Schepping van een nieuwe genetische lijn — Voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn of stam gebruikte dieren’ opgave worden gedaan.
- 10.2.4.
Bij het scheppen van een nieuwe lijn moet opgave worden gedaan van alle dieren die drager zijn van de genetische verandering. Ook moet opgave worden gedaan van alle dieren die voor het scheppen van de lijn zijn gebruikt, bijvoorbeeld voor superovulatie, vasectomie en embryo-implantatie. De niet genetisch gewijzigde (‘wild type’-)nakomelingen worden niet gerapporteerd.
- 10.2.5.
Een nieuwe stam of lijn van genetisch gewijzigde dieren wordt als ‘bestendig’ aangemerkt wanneer de genetische verandering op een stabiele wijze wordt doorgegeven (overgeërfd) gedurende ten minste twee generaties, en er een dierenwelzijnsbeoordeling is afgerond.
10.3. Gebruik op grond van regelgeving en voor routineproductie
- 10.3.1.
‘Gebruik op grond van regelgeving’ betreft het gebruik van dieren in procedures teneinde te voldoen aan regelgevingseisen, d.w.z. voor de productie en het in de handel brengen en houden van producten of stoffen, met inbegrip van de veiligheids- en risicobeoordeling van levensmiddelen en diervoeders.
- 10.3.2.
Dit omvat tests die zijn uitgevoerd met betrekking tot producten/stoffen waarvoor een krachtens regelgeving vereiste kennisgeving was voorzien maar uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld omdat zij door de ontwikkelaar ongeschikt voor de markt werden bevonden en het ontwikkelingsproces derhalve niet werd afgerond.
- 10.3.3.
‘Routineproductie’ omvat de dieren die worden gebruikt in het fabricageproces van producten zoals antilichamen en bloedproducten; hieronder vallen bijvoorbeeld dieren gebruikt voor de fabricage van geneesmiddelen op basis van serum.
- 10.3.4.
Doeltreffendheidsbeproeving in het kader van de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen is hiervan uitgesloten en moet worden gerapporteerd in de categorie ‘Omzettinggericht en toegepast onderzoek’.
10.4. Bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier
- 10.4.1.
Dit zijn studies die zijn gericht op het begrijpen van verschijnselen zoals milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en epidemiologisch onderzoek bij wilde dieren.
- 10.4.2.
Het gebruik van dieren voor op grond van regelgeving vereist ecotoxicologisch onderzoek is hiervan uitgesloten.
10.5. Hoger onderwijs
Dit heeft betrekking op dieren die worden gebruikt voor het overdragen van theoretische kennis in een programma voor hoger onderwijs.
10.6. Opleiding voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden
Dit betreft dieren die worden gebruikt in opleidingen voor het verwerven en op peil houden van praktische beroepsvaardigheden, zoals dieren die worden gebruikt bij de opleiding van artsen.
10.7. Instandhouding van kolonies van bestendig genetisch gewijzigde dieren, niet gebruikt in andere procedures
- 10.7.1.
Deze categorie omvat de dieren die nodig waren voor de instandhouding van kolonies genetisch gewijzigde dieren van bestendige lijnen met een beoogd pathologisch fenotype en die pijn, lijden, angst of blijvende schade hebben ondervonden als gevolg van dat pathologische fenotype. Het beoogde doel waarvoor de lijn wordt gefokt, wordt niet geregistreerd.
- 10.7.2.
Deze categorie omvat ook genetisch gemodificeerde dieren bij de instandhouding van een bestendige lijn, ongeacht of de lijn van niet-pathologisch of pathologisch fenotype is, wanneer een van de volgende situaties van toepassing is:
- a)
Het genotype is bevestigd via een invasieve methode die niet is uitgevoerd met het oog op de identificatie/merking van het dier, en het dier wordt gedood zonder verder te worden gebruikt;
- b)
de dieren zijn van een ongeschikt genotype, hetgeen is bevestigd via een invasieve methode die niet is uitgevoerd met het oog op de identificatie/merking van het dier.
- 10.7.3.
Deze categorie omvat ook rederivatie indien uitsluitend voor wetenschappelijke doeleinden uitgevoerd (d.w.z. niet ten behoeve van de gezondheid/het welzijn van de kolonie) bij de instandhouding van een bestendige lijn, en dieren die worden gebruikt voor embryotransplantatie en vasectomie.
- 10.7.4.
Uitgesloten zijn alle dieren die nodig waren voor de schepping van een nieuwe genetisch gewijzigde lijn alsook die welke werden gebruikt in andere procedures (dan de schepping/instandhouding van een dergelijke lijn).
11. Fundamenteel onderzoek
Oncologie |
Cardiovasculair, bloed- en lymfestelsel |
Zenuwstelsel |
Luchtwegenstelsel |
Gastro-intestinaal stelsel met inbegrip van de lever |
Spier- en skeletstelsel |
Immuunstelsel |
Urogenitaal/voortplantingsstelsel |
Zintuigorganen (huid, ogen en oren) |
Endocrien stelsel/metabolisme |
Ontwikkelingsbiologie |
Multisystemisch |
Ethologie/diergedrag/dierbiologie |
Ander fundamenteel onderzoek |
11.1. Oncologie
Hier wordt alle oncologisch onderzoek opgevoerd, ongeacht het betrokken orgaanstelsel.
11.2. Zenuwstelsel
Deze categorie behelst onder andere neurowetenschappen, de studie van het perifeer en het centrale zenuwstelsel alsmede psychologie.
11.3. Spier- en skeletstelsel
Deze categorie omvat onder andere tandheelkunde.
11.4. Zintuigorganen (huid, ogen en oren)
Onderzoek naar de neus wordt vermeld onder ‘Ademhalingsstelsel’, onderzoek naar de tong onder ‘Gastro-intestinaal stelsel met inbegrip van de lever’.
11.5
Ontwikkelingsbiologie omvat studies over veranderingen die zich voordoen in een organisme van embryogenese (wanneer deze niet worden uitgevoerd als onderdeel van het onderzoek naar de giftigheid voor de voortplanting) tot aan groei, veroudering en dood, en omvat onder meer celdifferentiatie, weefseldifferentiatie en organogenese.
11.6. Multisystemisch
In deze categorie wordt alleen onderzoek opgevoerd waarbij meerdere orgaanstelsels centraal staan, bijvoorbeeld onderzoek naar bepaalde besmettelijke ziekten, met uitsluiting van de oncologie.
11.7
De categorie ‘Ethologie/diergedrag/dierbiologie’ omvat zowel onderzoek naar dieren in het wild als onderzoek naar dieren in gevangenschap, waarvan het voornaamste doel is meer kennis te verwerven over de betrokken soort.
11.8. Ander fundamenteel onderzoek
- 11.8.1.
Onderzoek dat geen betrekking heeft op een bovengenoemd orgaan/stelsel of dat niet orgaan- of orgaanstelselspecifiek is.
- 11.8.2.
Let er bij het gebruik van de categorie ‘Overige’ goed op dat geen van de vooraf bepaalde categorieën van toepassing is.
11.9. Opmerkingen
- 11.9.1.
Dieren die zijn gebruikt voor de productie en instandhouding van infectieuze agentia, vectoren (bv. voedingswijze van geleedpotigen) en neoplasma's, dieren gebruikt voor andere biologische materialen alsook dieren gebruikt voor de productie van antilichamen ten behoeve van onderzoek, maar met uitsluiting van de groei van hybridomacellen met de ascitesmethode in de productie van monoklonale antilichamen (die valt onder de categorie ‘Gebruik op grond van regelgeving en voor routineproductie, uitgesplitst naar producttype’), worden opgevoerd in de overeenkomstige categorieën onder ‘Fundamenteel onderzoek’.
- 11.9.2.
Indien meer dan één categorie van toepassing is op het doel van het diergebruik, wordt alleen het belangrijkste doel aangegeven.
12. Omzettinggericht en toegepast onderzoek
Kanker bij de mens |
Besmettelijke ziekten van de mens |
Cardiovasculaire aandoeningen bij de mens |
Zenuwziekten en psychische aandoeningen van de mens |
Respiratoire aandoeningen bij de mens |
Gastro-intestinale en leveraandoeningen bij de mens |
Spier- en botaandoeningen bij de mens |
Verstoringen van het immuunstelsel bij de mens |
Aandoeningen van het urogenitaal/voortplantingsstelsel bij de mens |
Aandoeningen van zintuigorganen (huid, ogen en oren) bij de mens |
Endocriene en metabolismestoringen bij de mens |
Andere aandoeningen van de mens |
Ziekten en aandoeningen van dieren |
Diervoeding |
Dierenwelzijn |
Diagnose van ziekten |
Plantenziekten |
Niet op grond van regelgeving vereist toxicologisch en ecotoxicologisch onderzoek |
12.1
Alle toegepast onderzoek naar kanker bij de mens wordt in de categorie ‘Kanker bij de mens’ opgevoerd, ongeacht het betrokken orgaanstelsel.
12.2
Alle toegepast onderzoek naar infectieziekten bij de mens wordt in de categorie ‘Besmettelijke ziekten van de mens’ opgevoerd, ongeacht het betrokken orgaanstelsel.
12.3
Elk gebruik van dieren op grond van regelgeving, bijvoorbeeld onderzoek naar kankerverwekkende eigenschappen dat krachtens bepaalde regelgeving is vereist, is uitgesloten van de categorie ‘Omzettinggericht en toegepast onderzoek’ en wordt opgenomen onder de categorie ‘Gebruik op grond van regelgeving en voor routineproductie’.
12.4
Onderzoek naar aandoeningen van de neus wordt vermeld onder ‘Respiratoire aandoeningen bij de mens’, onderzoek naar aandoeningen van de tong onder ‘Gastro-intestinale en leveraandoeningen bij de mens’.
12.5
Let er bij het gebruik van de categorie ‘Andere aandoeningen van de mens’ goed op dat geen van de vooraf bepaalde categorieën van toepassing is.
12.6
‘Diagnose van ziekten’ omvat onder andere dieren die werden gebruikt voor de directe diagnose van ziekten zoals hondsdolheid en botulisme, met uitsluiting van de dieren waarvan het gebruik op grond van regelgeving was vereist.
12.7
‘Niet op grond van regelgeving vereist toxicologisch en ecotoxicologisch onderzoek’ omvat verkennend toxicologisch onderzoek, onderzoek ter voorbereiding van het op grond van regelgeving vereiste dossier en de ontwikkeling van methoden. Het omvat geen studies die nodig zijn voor op grond van regelgeving vereiste kennisgevingen (voorbereidend onderzoek, MTD (maximale verdraagbare dosis)). Ook dosisbereikstudies die worden uitgevoerd om te voldoen aan wettelijke voorschriften, vallen hier niet onder; zij worden behandeld onder ‘Gebruik op grond van regelgeving en voor routineproductie’ onder ‘Andere doeltreffendheids- en tolerantietests’.
12.8
‘Dierenwelzijn’ omvat de studies uit hoofde van artikel 5, onder b), iii), van Richtlijn 2010/63/EU.
12.9. Opmerkingen
- 12.9.1.
Dieren die zijn gebruikt voor de productie en instandhouding van infectieuze agentia, vectoren (bv. voedingswijze van geleedpotigen) en neoplasma's, dieren gebruikt voor andere biologische materialen alsook dieren gebruikt voor de productie van antilichamen ten behoeve van onderzoek, maar met uitsluiting van de groei van hybridomacellen met de ascitesmethode bij de productie van monoklonale antilichamen (die valt onder de categorie ‘Gebruik op grond van regelgeving en voor routineproductie, uitgesplitst naar type’), worden opgevoerd in de overeenkomstige categorieën onder ‘Omzettinggericht en toegepast onderzoek’.
- 12.9.2.
Indien meer dan één categorie van toepassing is op het doel van het diergebruik, wordt alleen het belangrijkste doel aangegeven.
13. Gebruik op grond van regelgeving en voor routineproductie
Kwaliteitscontrole (met inbegrip van tests van de veiligheid en werkzaamheid van charges) |
Andere doeltreffendheids- en tolerantietests |
Toxiciteits- en andere veiligheidstests met inbegrip van farmacologie |
Routineproductie, uitgesplitst naar producttype |
13.1
Doeltreffendheidsbeproeving in het kader van de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen is hiervan uitgesloten en moet worden opgenomen onder de categorie ‘Omzettinggericht en toegepast onderzoek’.
13.2
Kwaliteitscontrole omvat de dieren die zijn gebruikt voor het testen van de zuiverheid, stabiliteit, doeltreffendheid, werkzaamheid en andere kwaliteitscontroleparameters van het eindproduct en de bestanddelen daarvan, alsook alle in de loop van het fabricageproces uitgevoerde controles ten behoeve van de registratie, ter naleving van andere nationale of internationale regelgevingseisen of om te voldoen aan het interne kwaliteitsbeleid van de fabrikant. Hieronder vallen tevens pyrogeniteitstests.
13.3. Andere doeltreffendheids- en tolerantietests
Doeltreffendheidsbeproeving van biociden en bestrijdingsmiddelen en tolerantiebeproeving van additieven in diervoeders vallen onder deze categorie. Hieronder vallen ook dosisbereikstudies indien uitgevoerd teneinde te voldoen aan de wettelijke voorschriften.
13.4. Toxiciteits- en andere veiligheidstests (met inbegrip van de veiligheidsevaluatie van producten en hulpmiddelen voor geneeskundig, tandheelkundig en diergeneeskundig gebruik)
- 13.4.1.
Dit omvat studies ter vaststelling van het vermogen van producten of stoffen om bij mensen of dieren gevaarlijke of ongewenste effecten teweeg te brengen als gevolg van het beoogde of abnormale gebruik of de fabricage ervan, dan wel als gevolg van het mogelijk of daadwerkelijk vrijkomen ervan in het milieu.
- 13.4.2.
Bij studies waarbij zowel moeder als nakomelingen betrokken zijn, moet van de moeder opgave worden gedaan indien zij een procedure heeft ondergaan waarbij de drempelwaarde inzake pijn, lijden, angst of blijvende schade is overschreden. Van de nakomelingen moet opgave worden gedaan indien zij een integrerend deel van de procedure vormen, zoals in het geval van eindpunten voor de voortplanting.
13.5. Routineproductie, uitgesplitst naar producttype
- 13.5.1.
Dit omvat de productie van antilichamen en van bloedproducten via gangbare methoden. Uitgesloten is de immunisatie van dieren met het oog op latere hybridomaproductie voor fundamenteel onderzoek en omzettinggericht en toegepast onderzoek binnen een bepaald project; hiervan moet in de desbetreffende categorie onder fundamenteel of toegepast onderzoek opgave worden gedaan.
- 13.5.2.
Van het gebruik van dieren voor de productie van antilichamen voor commerciële doeleinden, met inbegrip van immunisatie met het oog op latere hybridomaproductie, moet onder ‘Routineproductie’/‘Monoklonale en polyklonale antilichamen’ (met uitzondering van de ascitesmethode)’ opgave worden gedaan. Van alle gebruik van de ascitesmethode voor de kweek van monoklonale antilichamen moet onder ‘Routineproductie’/‘Alleen monoklonale antilichamen met de ascitesmethode’ opgave worden gedaan.
14. Kwaliteitscontrole (met inbegrip van tests van de veiligheid en werkzaamheid van charges)
Veiligheidsbeproeving van charges |
Pyrogeniteitsbeproeving |
Werkzaamheidsbeproeving van charges |
Andere kwaliteitscontroles |
Pyrogeniteitsbeproeving valt niet onder ‘Veiligheidsbeproeving van charges’, maar wordt opgevoerd in de afzonderlijke categorie ‘Pyrogeniteitsbeproeving’.
15. Toxiciteits- en andere veiligheidstests, uitgesplitst naar type
Testmethoden voor acute toxiciteit (eenmalige toediening; met inbegrip van de limiettest) |
Irritatie/corrosie van de huid |
Huidsensibilisatie |
Irritatie/corrosie van de ogen |
Toxiciteit bij herhaalde toediening |
Carcinogeniteit |
Genotoxiciteit |
Voortplantingstoxiciteit |
Ontwikkelingstoxiciteit |
Neurotoxiciteit |
Kinetiek (farmacokinetiek, toxicokinetiek, residudepletie) |
Farmacodynamiek (met inbegrip van veiligheidsfarmacologie) |
Fototoxiciteit |
Ecotoxiciteit |
Veiligheidstests m.b.t. levensmiddelen en diervoeders |
Veiligheid voor doeldieren |
Gecombineerde eindpunten |
Andere toxiciteits- of veiligheidstests |
15.1
‘Toxiciteit bij herhaalde toediening’ omvat tevens immunotoxicologische studies.
15.2
‘Voortplantingstoxiciteit’ omvat onder andere uitgebreid onderzoek naar de voortplantingstoxiciteit met één generatie, ook wanneer daarin cohorten voor ontwikkelingsneurotoxiciteit en -immunotoxiciteit zijn opgenomen.
15.3
‘Ontwikkelingstoxiciteit’ omvat ook ontwikkelingsneurotoxiciteitsstudies. Van uitgebreid onderzoek naar de voortplantingstoxiciteit met één generatie waarin een cohort voor ontwikkelingsneurotoxiciteit is opgenomen, moet onder voortplantingstoxiciteit opgave worden gedaan.
15.4
‘Neurotoxiciteit’ omvat onder andere acute vertraagde effecten (bijvoorbeeld vertraagde neurotoxiciteit van organische fosforverbindingen na acute blootstelling) en onderzoek bij herhaalde toediening naar neurotoxiciteit, met uitzondering van ontwikkelingsneurotoxiciteit. Uitgebreid onderzoek naar de voortplantingstoxiciteit met één generatie waarin een cohort voor ontwikkelingsneurotoxiciteit is opgenomen, wordt gerapporteerd onder voortplantingstoxiciteit.
15.5
‘Kinetiek’ omvat farmacokinetiek, toxicokinetiek en residudepletie. Indien toxicokinetisch onderzoek deel uitmaakt van een op grond van regelgeving vereiste studie van toxiciteit bij herhaalde toediening, moet daarvan onder toxiciteit bij herhaalde toediening opgave worden gedaan.
15.6
‘Veiligheidstests m.b.t. levensmiddelen en diervoeders’ omvat ook de beproeving van drinkwater (met inbegrip van beproeving van de veiligheid voor doeldieren).
15.7
‘Beproeving van de veiligheid voor doeldieren’ stelt vast of een voor een specifieke diersoort bestemd product bij die soort veilig gebruikt kan worden (m.u.v. veiligheidsbeproeving van charges, die valt onder kwaliteitscontrole).
15.8
‘Gecombineerde eindpunten’ omvatten onder andere de combinatie van onderzoek naar kankerverwekkende eigenschappen en chronische toxiciteit en gecombineerd screeningsonderzoek naar voortplantingstoxiciteit en toxiciteit bij herhaalde toediening.
16. Testmethoden voor acute toxiciteit
LD50, LC50 |
Andere letale methoden |
Niet-letale methoden |
16.1
De rapportage van deze subcategorie wordt gebaseerd op het type gebruikte methode en niet de ernst van de gevolgen die het dier van die methode heeft ondervonden.
16.2
‘LD50, LC50’ omvatten alleen testmethoden die een puntschatting bieden voor LD50/LC50, zoals de OESO-testrichtsnoeren 203, 403 en 425.
16.3
‘Andere letale methoden’ omvatten die methoden waarbij stoffen in een klasse worden ingedeeld, d.w.z. methoden waarbij een bereik wordt vastgesteld waarin LD50 zou vallen, zoals vastedosismethoden en methoden ter bepaling van de acute-toxiciteitsklasse. Waarschijnlijk zal zich een aantal sterfgevallen voordoen, maar niet zo veel als het aantal dat bij de methoden van het type LD50 wordt verwacht.
17. Toxiciteit bij herhaalde toediening
28 dagen of minder |
29–90 dagen |
meer dan 90 dagen |
18. Ecotoxiciteit
Acute toxiciteit (ecotoxiciteit) |
Chronische toxiciteit (ecotoxiciteit) |
Voortplantingstoxiciteit (ecotoxiciteit) |
Endocriene activiteit (ecotoxiciteit) |
Bioaccumulatie (ecotoxiciteit) |
Overige ecotoxiciteit |
18.1
Ecotoxiciteit omvat de toxiciteit met betrekking tot het aquatische en het terrestrische milieu.
18.2
Van ecotoxiciteitsstudies naar toxiciteit op korte termijn ter bepaling van LC/LD50 moet onder ‘acute toxiciteit (ecotoxiciteit)’ opgave worden gedaan.
18.3
Van ecotoxiciteitsstudies naar toxiciteit op korte termijn, bijvoorbeeld onderzoek naar de toxiciteit tijdens de eerste levensfase of tijdens de volledige levenscyclus, moet onder ‘chronische toxiciteit (ecotoxiciteit)’ opgave worden gedaan.
18.4
Van ecotoxiciteitsstudies die hoofdzakelijk worden uitgevoerd om de endocriene eigenschappen van stoffen te beoordelen en die bijvoorbeeld betrekking hebben op de metamorfose, ontwikkeling en groei van amfibieën of de seksuele ontwikkeling en voortplanting van vissen, moet onder ‘endocriene activiteit (ecotoxiciteit)’ opgave worden gedaan.
19. Type wetgeving
Wetgeving inzake geneesmiddelen voor menselijk gebruik |
Wetgeving inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en de residuen daarvan |
Wetgeving inzake medische hulpmiddelen |
Wetgeving inzake industriële chemische stoffen |
Wetgeving inzake gewasbeschermingsmiddelen |
Wetgeving inzake biociden |
Wetgeving inzake levensmiddelen en met levensmiddelen in contact komende materialen |
Wetgeving inzake diervoeders met inbegrip van wetgeving inzake de veiligheid voor doeldieren, werknemers en het milieu |
Wetgeving inzake cosmetica |
Andere wetgeving |
19.1
Het type wetgeving hoeft niet te worden aangegeven voor dieren waarvan het gebruik onder de categorie ‘Routineproductie’ valt.
19.2
Het type wetgeving moet onder verwijzing naar het beoogde voornaamste gebruik worden aangegeven.
19.3
Van beproeving van de kwaliteit van water, met uitzondering van afvalwater, moet onder ‘Wetgeving inzake levensmiddelen’ opgave worden gedaan. Beproeving van de kwaliteit van afvalwater wordt gerapporteerd onder ‘Andere wetgeving’.
20. Herkomst van de wetgeving
Wetgeving ter handhaving van Unievoorschriften |
Wetgeving uitsluitend ter handhaving van nationale voorschriften (in de Unie) |
Wetgeving uitsluitend ter handhaving van niet-Unievoorschriften |
20.1
De herkomst van de wetgeving hoeft niet vermeld voor dieren waarvan het gebruik onder de categorie ‘Routineproductie’ valt.
20.2
Het gebruik wordt vermeld met betrekking tot de regio waarvoor de test wordt uitgevoerd, niet waar deze wordt uitgevoerd.
20.3
Wanneer de nationale wetgeving is afgeleid van Uniewetgeving, moet het gebruik onder ‘Wetgeving ter handhaving van Unievoorschriften’ worden aangegeven.
20.4
‘Wetgeving ter handhaving van Unievoorschriften’ omvat tevens alle internationale voorschriften waarmee tegelijk aan de Unievoorschriften wordt voldaan (bv. tests overeenkomstig ICH- (1), VICH- (2) en OESO-richtsnoeren en de monografieën van de Europese Farmacopee).
20.4
Wanneer de test wordt uitgevoerd om te voldoen aan de voorschriften van een of meer lidstaten (niet noodzakelijkerwijs de lidstaat waar de test plaatsvindt) en het vereiste niet is afgeleid van het Unierecht, wordt het gebruik gerapporteerd onder ‘Wetgeving uitsluitend ter handhaving van nationale voorschriften (in de Unie)’.
20.5
Wetgeving ter handhaving van niet-Unievoorschriften wordt alleen gekozen wanneer er geen gelijkwaardige Uniewetgeving is waaraan middels de test moet worden voldaan.
21. Routineproductie, uitgesplitst naar producttype
Van bloed afgeleide producten |
Alleen monoklonale antilichamen met de ascitesmethode |
Monoklonale en polyklonale antilichamen (met uitzondering van de ascitesmethode) |
Andere producten |
21.1
Routineproductie, uitgesplitst naar producttype, omvat de productie van antilichamen en van bloedproducten via gangbare methoden. Uitgesloten is de immunisatie van dieren met het oog op latere hybridomaproductie indien uitgevoerd voor fundamenteel onderzoek of toegepast onderzoek binnen een bepaald project. Van die immunisatie moet in de desbetreffende categorie onder fundamenteel of toegepast onderzoek opgave worden gedaan.
21.2
Van alle gebruik van de ascitesmethode voor de kweek van monoklonale antilichamen wordt moet onder ‘Alleen monoklonale antilichamen met de ascitesmethode’ opgave worden gedaan.
21.3
Van het gebruik van dieren voor de productie van antilichamen voor commerciële doeleinden, met inbegrip van immunisatie met het oog op latere hybridomaproductie, moet onder ‘Monoklonale en polyklonale antilichamen’ (met uitzondering van de ascitesmethode)’ opgave worden gedaan.
C. Toelichting van de lidstaat
1
De lidstaten verschaffen een toelichting op de statistische gegevens. Dit toelichting omvat het volgende:
- a)
algemene informatie over eventuele trendverschuivingen sedert de vorige verslagperiode;
- b)
informatie over beduidende toe- of afnames van het proefdiergebruik in elk van de specifieke gebieden en analyse van de redenen daarvoor;
- c)
informatie over eventuele trendverschuivingen qua werkelijke ernst van procedures en analyse van de redenen daarvoor;
- d)
informatie over specifieke inspanningen om het beginsel van vervanging, vermindering en verfijning te bevorderen en over het eventuele effect daarvan op de cijfers;
- e)
nadere uitsplitsing van ‘Overige’ indien in een dergelijke categorie een niet-verwaarloosbaar proefdiergebruik wordt gerapporteerd;
- f)
informatie over diergebruik in categorieën waarvoor een methode of beproevingsstrategie zonder levende dieren voor het verkrijgen van de nagestreefde resultaten is erkend krachtens de wetgeving van de Unie;
- g)
bijzonderheden over gevallen waarin de classificatie ‘ernstig’, al dan niet vooraf toegestaan, wordt overschreden.
2
Voor de toepassing van punt 1, onder g,) wordt het volgende vermeld:
- a)
soort;
- b)
aantal dieren;
- c)
of het overschrijden van de classificatie ‘ernstig’ al dan niet vooraf was toegestaan;
- d)
bijzonderheden over het gebruik;
- e)
de redenen waarom de classificatie ‘ernstig’ werd overschreden.
Voetnoten