Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:258 [Reikwijdte]
Geldend
Geldend vanaf 22-07-2013
- Bronpublicatie:
12-06-2013, Stb. 2013, 228 (uitgifte: 25-06-2013, kamerstukken: 33235)
- Inwerkingtreding
22-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-06-2013, Stb. 2013, 228 (uitgifte: 25-06-2013, kamerstukken: 33235)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Deze paragraaf is van toepassing op:
- a.
banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 hebben;
- b.
beheerders van een icbe die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, voor zover het betreft het beheren van individuele vermogens en Nederlandse beheerders met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, voor zover het betreft het verrichten van de activiteiten of het verlenen van de diensten, bedoeld in artikel 2:67a, tweede lid;
- c.
beleggingsondernemingen die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:96 voor het verlenen van beleggingsdiensten; en
- d.
financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 hebben en die beleggingsdiensten mogen verlenen.
2.
De intrekking van een vergunning als bedoeld in het eerste lid laat onverlet de toepasselijkheid van deze paragraaf op vorderingen van beleggers op de financiële onderneming die verband houden met beleggingsverrichtingen die tot het tijdstip van intrekking van de vergunning hebben plaatsgevonden en laat onverlet de toepasselijkheid van deze paragraaf op bestaande vorderingen van crediteuren op de financiële onderneming op het tijdstip van de intrekking van de vergunning.
3.
In deze paragraaf en paragraaf 3.5.6.1A wordt verstaan onder belegger: persoon als bedoeld in artikel 3:259, eerste lid, eerste volzin.