Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders
Artikel 4 Voorschriften
Geldend
Geldend vanaf 07-11-2003
- Bronpublicatie:
22-09-2003, PbEU 2003, L 268 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 1829/2003)
- Inwerkingtreding
07-11-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-09-2003, PbEU 2003, L 268 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 1829/2003)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
1.
Levensmiddelen die onder deze afdeling vallen:
- a)
mogen geen negatieve effecten op de menselijke gezondheid, op de diergezondheid of op het milieu hebben;
- b)
mogen de consument niet misleiden;
- c)
mogen niet zodanig verschillen van de levensmiddelen ter vervanging waarvan zij zijn bedoeld, dat de normale consumptie ervan vanuit voedingsoogpunt voor de consument nadelig zou zijn.
2.
Niemand mag een GGO dat voor voedingsdoeleinden wordt gebruikt of een levensmiddel, vermeld in artikel 3, lid 1, in de handel brengen, tenzij daarvoor overeenkomstig deze afdeling een vergunning is verleend en de bij die vergunning vastgestelde voorwaarden worden nageleefd.
3.
Voor een GGO dat voor voedingsdoeleinden wordt gebruikt of een levensmiddel vermeld in artikel 3, lid 1, mag slechts een vergunning worden verleend indien de aanvrager van de vergunning afdoende en voldoende heeft aangetoond dat het aan de voorschriften van lid 1 van dit artikel voldoet.
4.
De in lid 2 bedoelde vergunning kan betrekking hebben op:
- a)
een GGO en levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit dat GGO bestaan, dan wel levensmiddelen die met dat GGO zijn geproduceerd of ingrediënten bevatten die daarmee zijn geproduceerd;
- b)
een levensmiddel dat met een GGO is geproduceerd, dan wel levensmiddelen die met dat levensmiddel zijn geproduceerd of dat levensmiddel bevatten;
- c)
een ingrediënt dat met een GGO is geproduceerd, dan wel levensmiddelen die dat ingrediënt bevatten.
5.
Een vergunning zoals bedoeld in lid 2 mag slechts worden verleend, geweigerd, verlengd, gewijzigd, geschorst of ingetrokken om de redenen en volgens de procedures die in deze verordening zijn vastgelegd.
6.
De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld in lid 2 en, na verlening van de vergunning, de vergunninghouder of zijn vertegenwoordiger moeten in de Gemeenschap gevestigd zijn.
7.
De vergunningverlening krachtens deze verordening laat de Richtlijnen 2002/53/EG, 2002/55/EG en 68/193/EEG onverlet.