Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten
Bijlage II In artikel 3, lid 1, bedoelde definities
Geldend
Geldend vanaf 07-12-2021
- Bronpublicatie:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2117)
- Inwerkingtreding
07-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2117)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Deel I. Definities met betrekking tot de rijstsector
I
Onder padie, gedopte rijst, halfwitte rijst, volwitte rijst, rondkorrelige rijst, halflangkorrelige rijst, langkorrelige rijst A of B en breukrijst wordt het volgende verstaan:
- 1
- a)
‘Padie’: rijst waarvan na het dorsen het kroonkafje niet is verwijderd.
- b)
‘Gedopte rijst’: padie waarvan alleen het kroonkafje is verwijderd. Hieronder valt met name de rijst die in de handel wordt aangeduid als ‘bruine rijst’, ‘cargorijst’, ‘loonzainrijst’ en ‘riso sbramato’.
- c)
‘Halfwitte rijst’: padie waarvan het kroonkafje, een gedeelte van de kiem en alle of een deel van de buitenlagen van het zilvervlies zijn verwijderd, maar niet de binnenlagen.
- d)
‘Volwitte rijst’: padie waarvan het kroonkafje, alle buiten- en binnenlagen van het zilvervlies, de volledige kiem in het geval van langkorrelige rijst en halflangkorrelige rijst, en ten minste een deel van de kiem in het geval van rondkorrelige rijst, zijn verwijderd, ook als overlangse witte strepen overblijven op ten hoogste 10 % van de korrels.
- 2
- a)
‘Rondkorrelige rijst’: rijst waarvan de korrels een lengte hebben van 5,2 mm of minder en waarvan de verhouding lengte/breedte kleiner is dan 2.
- b)
‘Halflangkorrelige rijst’: rijst waarvan de korrels een lengte hebben van meer dan 5,2 mm doch niet meer dan 6,0 mm en waarvan de verhouding lengte/breedte niet groter is dan 3.
- c)
‘Langkorrelige rijst’:
- i)
langkorrelige rijst A: rijst waarvan de korrels een lengte hebben van meer dan 6,0 mm en waarvan de verhouding lengte/breedte groter is dan 2 en kleiner dan 3;
- ii)
langkorrelige rijst B: rijst waarvan de korrels een lengte hebben van meer dan 6,0 mm en waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3.
- d)
‘Meting van de korrels’: de korrels worden gemeten bij volwitte rijst volgens de onderstaande methode:
- i)
uit de partij wordt een representatief monster getrokken;
- ii)
het monster wordt gesorteerd zodat uitsluitend met volledige korrels, waaronder onrijpe korrels, wordt gewerkt;
- iii)
er worden twee metingen met telkens 100 korrels verricht en daarvan wordt het gemiddelde berekend;
- iv)
de resultaten worden uitgedrukt in millimeter en afgerond tot op één decimaal.
- 3.
‘Breukrijst’: brokstukken van korrels waarvan de lengte gelijk is aan of kleiner is dan driekwart van de gemiddelde lengte van de volledige korrel.
II
Voor rijstkorrels en breukrijst die niet van onberispelijke kwaliteit zijn, gelden de volgende definities.
- 1.
‘Hele korrels’: korrels waarvan, ongeacht de aan ieder bewerkingsstadium eigen kenmerken, ten hoogste een gedeelte van de punt ontbreekt.
- 2.
‘Ontpunte korrels’: korrels waarvan de punt geheel ontbreekt.
- 3.
‘Gebroken korrels’ of ‘deeltjes’: korrels waarvan meer dan de punt ontbreekt: deze categorie omvat:
- i)
grote gebroken korrels (korreldeeltjes waarvan de lengte gelijk is aan of meer is dan de helft van die van de hele korrel, maar die geen hele korrel vormen),
- ii)
middelgrote gebroken korrels (korreldeeltjes waarvan de lengte gelijk is aan of meer is dan een vierde van die van de hele korrel, maar die niet de minimumafmeting van grote gebroken korrels hebben),
- iii)
fijne gebroken korrels (korreldeeltjes waarvan de lengte minder dan een vierde van die van de hele korrel bedraagt, maar die niet door een zeef met mazen van 1,4 mm gaan),
- iv)
deeltjes (fijne deeltjes of korreldeeltjes die door een zeef met mazen van 1,4 mm kunnen); gespleten korrels (ontstaan door het overlangs splijten van de korrel) worden beschouwd als deeltjes.
- 4.
‘Groene korrels’: niet geheel rijpe korrels.
- 5.
‘Korrels die natuurlijke misvormingen vertonen’: als natuurlijke misvormingen worden beschouwd de al dan niet erfelijke misvormingen ten opzichte van de normale morfologische kenmerken van de variëteit.
- 6.
‘Krijtachtige korrels’: korrels die over ten minste drie vierde van het oppervlak een ondoorschijnend en meelachtig uiterlijk vertonen.
- 7.
‘Roodgestreepte korrels’: korrels die in de lengte rode strepen van diverse intensiteit en schakering vertonen, welke door resten van het zilvervlies worden veroorzaakt.
- 8.
‘Gespikkelde korrels’: korrels die kleine, duidelijk afgetekende donkere min of meer regelmatige ronde vlekjes vertonen; als gespikkelde korrels worden eveneens beschouwd, korrels die lichte, oppervlakkige zwarte strepen vertonen; de strepen en vlekken mogen geen geel of donker aureool hebben.
- 9.
‘Gevlekte korrels’: korrels die over een klein gedeelte van hun oppervlak duidelijk hun normale kleur hebben verloren; de vlekken kunnen van diverse kleur zijn (zwartachtig, roodachtig, bruin, enz.); diepe zwarte strepen worden eveneens als vlekken beschouwd. Wanneer de vlekken een zodanige kleurintensiteit (zwart, roze, bruin-roodachtig) hebben dat zij onmiddellijk opvallen en wanneer zij de helft of meer dan de helft van de korrel bedekken, moeten de betrokken korrels als gele korrels worden beschouwd.
- 10.
‘Gele korrels’: korrels waarvan het oppervlak door een andere oorzaak dan het drogen geheel of gedeeltelijk zijn normale kleur heeft verloren en een van citroengeel tot oranjegeel variërende kleur heeft gekregen.
- 11.
‘Barnsteenkleurige korrels’: korrels waarvan de kleur door een andere oorzaak dan het drogen een uniforme, lichte en algemene verandering heeft ondergaan; door die verandering is de kleur van de korrels helder ambergeel geworden.
Deel II. Technische definities met betrekking tot de suikersector
Afdeling A. Algemene definities
1
‘witte suiker’: suiker die niet is gearomatiseerd en waaraan geen kleurstoffen noch andere stoffen zijn toegevoegd en die in droge toestand 99,5 of meer gewichtspercenten sacharose bevat, bepaald met behulp van de polarimeter;
2
‘ruwe suiker’: suiker die niet is gearomatiseerd en waaraan geen kleurstoffen noch andere stoffen zijn toegevoegd en die in droge toestand minder dan 99,5 gewichtspercenten sacharose bevat, bepaald met behulp van de polarimeter;
3
‘isoglucose’: het uit glucose of glucosepolymeren verkregen product, dat ten minste 10 gewichtspercenten fructose bevat, berekend op de droge stof;
4
‘inulinestroop’: het onmiddellijk na hydrolyse van inuline of oligofructose verkregen product dat in droge toestand ten minste 10 % vrije fructose of fructose in de vorm van sacharose bevat, uitgedrukt in suiker/isoglucose-equivalent;
5
‘leveringscontract’: een contract dat tussen een verkoper en een onderneming wordt gesloten voor de levering van bieten voor de productie van suiker;
6
‘sectorale overeenkomst’:
- a)
een overeenkomst die vóór het sluiten van de leveringscontracten tot stand is gekomen tussen ondernemingen of een door de betrokken lidstaat erkende organisatie van ondernemingen of een groepering van zulke organisaties van ondernemingen, enerzijds, en een door de betrokken lidstaat erkende vereniging van verkopers of een groepering van zulke verenigingen van verkopers, anderzijds;
- b)
bij ontstentenis van een overeenkomst als bedoeld in punt a), de vennootschapsrechtelijke of coöperatiefrechtelijke bepalingen voor zover deze de levering van suikerbieten door de aandeelhouders of leden van een suikerproducerende vennootschap of coöperatie regelen;
Afdeling B
Vervallen.
Deel III. Definities met betrekking tot de hopsector
1
‘hop’: de gedroogde katjes, ook hopbellen genaamd, van de (vrouwelijke) hopplant (humulus lupulus); deze katjes, groen-geel en eivormig, hebben een steel en worden over het algemeen ten hoogste 2 à 5 cm groot.
2
‘Hopmeel’: het door het malen van hop verkregen product dat alle natuurlijke bestanddelen daarvan bevat.
3
‘Met lupuline verrijkt hopmeel’: het door het malen van hop na mechanische verwijdering van een deel van de bladeren, stengels, schutbladeren en hopspillen verkregen product.
4
‘Hopextract’: de door de inwerking van oplosmiddelen uit hop of hopmeel verkregen concentraten.
5
‘Mengproducten van hop’: het mengsel van twee of meer van de in punt 1 tot en met 4 bedoelde producten.
Deel IV. Definities met betrekking tot de wijnsector
Wijnstokgerelateerd
- 1.
‘Rooien’: volledige verwijdering van de wijnstokken die zich op een met wijnstokken beplante oppervlakte bevinden.
- 2.
‘Aanplant’: de definitieve aanplant van wijnstokken of delen daarvan, al dan niet geënt, met het oog op de productie van druiven of het kweken van entstokken.
- 3.
‘Overenting’: het enten van een wijnstok die voordien reeds werd geënt.
Productgerelateerd
- 4.
‘Verse druiven’: vruchten van de wijnstok, gebruikt bij de wijnbereiding, rijp of zelfs licht ingedroogd, die met bij de wijnbereiding gebruikelijke middelen kunnen worden gekneusd of geperst en spontane alcoholische gisting kunnen doen ontstaan.
- 5.
‘Druivenmost waarvan de gisting door de toevoeging van alcohol is gestuit’:
- a)
een product dat een effectief alcoholvolumegehalte heeft van ten minste 12 % vol en ten hoogste 15 % vol:
- b)
wordt verkregen door de toevoeging, aan niet-gegiste druivenmost die een natuurlijk alcoholgehalte van ten minste 8,5 % vol heeft en die uitsluitend afkomstig is van wijndruivenrassen die overeenkomstig artikel 81, lid 2, in een indeling kunnen worden opgenomen, van
- i)
hetzij neutrale alcohol uit wijnbouwproducten, met inbegrip van alcohol verkregen door de distillatie van rozijnen en krenten, met een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 96 % vol:
- ii)
hetzij een niet-gerectificeerd product verkregen door de distillatie van wijn en met een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 52 % vol en ten hoogste 80 % vol.
- 6.
‘Druivensap’: het niet-gegiste doch voor gisting vatbare vloeibare product dat
- a)
door middel van passende behandelingen wordt verkregen om als zodanig te worden geconsumeerd;
- b)
wordt verkregen uit verse druiven of uit druivenmost of door reconstitutie. In het laatste geval wordt het product gereconstitueerd uit geconcentreerde druivenmost of geconcentreerd druivensap.
Druivensap mag een effectief alcoholvolumegehalte hebben van ten hoogste 1 % vol. ‘Geconcentreerd druivensap’:
- 7.
‘Niet-gekarameliseerd druivensap’: dat wordt verkregen door gedeeltelijke dehydratatie van druivensap door middel van elk ander toegestaan procedé dan de rechtstreekse werking van vuur, en op zodanige wijze dat bij een temperatuur van 20 °C met een refractometer volgens een nader te bepalen methode een waarde van niet minder dan 50,9 % wordt gemeten.
Geconcentreerd druivensap mag een effectief alcoholvolumegehalte hebben van ten hoogste 1 % vol.
- 8.
‘Wijnmoer’:
- a)
het bezinksel dat zich in recipiënten met wijn vormt na de gisting, bij de opslag of na toegestane behandeling;
- b)
het residu dat wordt verkregen bij het filtreren of centrifugeren van het onder a) bedoelde product;
- c)
het bezinksel dat zich in recipiënten met druivenmost vormt bij de opslag of na toegestane behandeling; of
- d)
het residu dat wordt verkregen bij het filtreren of centrifugeren van het onder c) bedoelde product.
- 9.
‘Druivendraf: de na het persen van verse druiven overblijvende substantie, al dan niet gegist.
- 10.
‘Piquette’: een product dat wordt verkregen door:
- a)
vergisting van onbehandelde druivendraf, gemacereerd in water; of
- b)
uitloging, met water, van gegiste druivendraf.
- 11.
‘Distillatiewijn’: een product dat
- a)
een product dat een effectief alcoholvolumegehalte heeft van ten minste 18 % vol en ten hoogste 24 % vol;
- b)
uitsluitend wordt verkregen door aan wijn die geen suikerresidu bevat, een niet-gerectificeerd product toe te voegen dat wordt verkregen door distillatie van wijn en dat een effectief alcoholgehalte heeft van maximaal 86 % vol; of
- c)
een gehalte aan vluchtige zuren heeft van ten hoogste 1,5 g per liter, uitgedrukt in azijnzuur.
- 12.
‘Cuvée’:
- a)
de druivenmost;
- b)
de wijn; of
- c)
het resultaat van de vermenging van druivenmost en/of van wijnen met verschillende kenmerken,
die bestemd zijn om een bepaalde soort mousserende wijnen te verkrijgen.
Alcoholgehalte
- 13.
‘Effectief alcoholvolumegehalte’: het aantal volume-eenheden zuivere alcohol bij een temperatuur van 20 °C, in 100 volume-eenheden van het betrokken product bij die temperatuur.
- 14.
‘Potentieel alcoholvolumegehalte’: het aantal volume-eenheden zuivere alcohol bij een temperatuur van 20 °C dat kan ontstaan door totale vergisting van de suikers in 100 volume-eenheden van het betrokken product bij die temperatuur.
- 15.
‘Totaal alcoholvolumegehalte’: de som van het effectieve en het potentiële alcoholvolumegehalte.
- 16.
‘Natuurlijk alcoholvolumegehalte’: het totale alcoholvolumegehalte van het betrokken product, vóór verrijking.
- 17.
‘Effectief alcoholmassagehalte’: het aantal kilogram zuivere alcohol in 100 kg van het product.
- 18.
‘Potentieel alcoholmassagehalte’: het aantal kilogram zuivere alcohol dat kan ontstaan door totale vergisting van de suikers in 100 kg van het product.
- 19.
‘Totaal alcoholmassagehalte’: de som van het effectieve en het potentiële alcoholmassagehalte.
Deel V. Definities met betrekking tot de rundvleessector
‘Runderen’: levende runderen (huisdieren) van de GN-codes 0102 21, ex 0102 31 00, 0102 90 20, ex 0102 29 10 tot en met ex 0102 29 99, 0102 39 10, 0102 90 91.
Deel VI. Definities betreffende de sector melk en zuivelproducten
Voor de toepassing van het tariefcontingent voor boter uit Nieuw-Zeeland wordt onder ‘rechtstreeks bereid uit melk of room’ tevens verstaan boter die zonder gebruikmaking van opgeslagen materialen uit melk of room is bereid volgens één enkel volledig apart en ononderbroken procedé waarbij de room een fase van geconcentreerd melkvet en/of fractionering van dat melkvet kan doorlopen.
Deel VII. Definities met betrekking tot de eiersector
1
‘Eieren in de schaal’: eieren van pluimvee, in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt, andere dan de in punt 2 bedoelde broedeieren.
2
‘Broedeieren’: broedeieren van pluimvee.
3
‘Heel ei’: eieren uit de schaal, van gevogelte, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, geschikt voor menselijke consumptie.
4
‘Eigeel’: eigeel van gevogelte, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, geschikt voor menselijke consumptie.
Deel VIII. Definities met betrekking tot de sector vlees van pluimvee
1
‘Levend pluimvee’: hanen, kippen, eenden, ganzen, kalkoenen en parelhoenders met een gewicht per stuk van meer dan 185 gram.
2
‘Kuikens’: levend pluimvee (hanen, kippen, eenden, ganzen, kalkoenen en parelhoenders) met een gewicht per stuk van niet meer dan 185 gram.
3
‘Geslacht pluimvee’: dood pluimvee (hanen, kippen, eenden, ganzen, kalkoenen en parelhoenders), hele dieren, ook zonder slachtafvallen.
4
‘Afgeleide producten’:
- a)
in bijlage I, deel XX, onder a), genoemde producten;
- b)
in bijlage I, deel XX, onder b), genoemde producten, ‘delen van pluimvee’ genoemd, met uitzondering van geslacht pluimvee en van eetbare slachtafvallen;
- c)
in bijlage I, deel XX, onder b), genoemde eetbare slachtafvallen;
- d)
in bijlage I, deel XX, onder c), genoemde producten;
- e)
in bijlage I, deel XX, onder d) en e), genoemde producten;
- f)
in bijlage I, deel XX, onder f), genoemde producten, andere dan die van de GN-code 1602 20 10.
Deel IX. Definities met betrekking tot de bijenteeltsector
1
Honing wordt beschouwd als honing in de zin van Richtlijn 2001/110/EG van de Raad (1)’ met inbegrip van wat de voornaamste soorten honing betreft.
2
Onder ‘producten van de bijenteelt’ wordt verstaan honing, bijenwas, koninginnengelei, propolis of pollen.
Voetnoten
Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47).