Einde inhoudsopgave
Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022
Artikel 4.2 Gestandaardiseerde methode
Geldend
Geldend vanaf 23-04-2024. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 03-10-2023
- Bronpublicatie:
28-03-2024, Stcrt. 2024, 11808 (uitgifte: 22-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-04-2024, terugwerkend tot: 03-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-03-2024, Stcrt. 2024, 11808 (uitgifte: 22-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
1.
Voor de gestandaardiseerde methode komen natuurlijke personen in aanmerking die op de dag van ontvangst van de aanvraag meerderjarig zijn en die in de periode vanaf 16 augustus 2012 tot de dag van ontvangst van de aanvraag op enig moment woonachtig zijn geweest in het effectgebied waar het bewijsvermoeden van toepassing is (geweest), of ten aanzien van wier woning(en) gelegen binnen dat effectgebied ten tijde van de bewoning een vergoeding is toegekend vanwege fysieke schade die het gevolg is van bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk.
2.
Het Instituut beziet de volgende feiten en omstandigheden met betrekking tot de adressen waarop de aanvrager blijkens de Basisregistratie Personen (BRP) woonachtig is geweest in de periode vanaf 16 augustus 2012 tot het moment van het doen van de aanvraag, om de nadelige gevolgen van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten op de aanvrager in te schatten:
- a.
de locatie van de woning(en) van de aanvrager;
- b.
de veiligheidssituatie ten aanzien van de woning(en) van de aanvrager;
- c.
de omvang van de fysieke schade aan woning(en) van de aanvrager, tot uitdrukking komend in de hoogte van de daarvoor toegekende schadevergoeding;
- d.
de duur van de procedure(s) tot afhandeling van de aanvraag tot vergoeding van de fysieke schade aan de woning(en) van de aanvrager.
3.
De feiten en omstandigheden genoemd in het tweede lid kunnen een aanwijzing vormen voor het bestaan van een persoonsaantasting. Aan de hand van de combinatie en het gewicht van deze aanwijzingen bepaalt het Instituut of het een persoonsaantasting aannemelijk acht en, zo ja, welke mate van persoonsaantasting aannemelijk is en welke schadevergoeding daarvoor moet worden toegekend.