Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Artikel 4 Algemene verplichtingen
Geldend
Geldend vanaf 03-05-2008
- Bronpublicatie:
13-12-2006, Trb. 2007, 169 (uitgifte: 11-09-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-05-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-06-2014, Trb. 2014, 113 (uitgifte: 11-06-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
De Staten die Partij zijn verplichten zich te waarborgen en bevorderen dat alle personen met een handicap zonder enige vorm van discriminatie op grond van hun handicap ten volle alle mensenrechten en fundamentele vrijheden kunnen uitoefenen. Hiertoe verplichten de Staten die Partij zijn zich:
- a.
tot het aannemen van alle relevante wetgevende, bestuurlijke en andere maatregelen voor de implementatie van de rechten die in dit Verdrag erkend worden;
- b.
tot het nemen van alle relevante maatregelen, met inbegrip van wetgeving, teneinde bestaande wetten, voorschriften, gebruiken en praktijken aan te passen, of af te schaffen die discriminatie vormen van personen met een handicap;
- c.
bij al hun beleid en programma's rekenschap te geven van de bescherming en bevordering van de mensenrechten van personen met een handicap;
- d.
te onthouden van elke handeling of praktijk die onverenigbaar is met dit Verdrag en te waarborgen dat de overheidsautoriteiten en -instellingen handelen in overeenstemming met dit Verdrag;
- e.
tot het nemen van alle passende maatregelen om discriminatie op grond van een handicap door personen, organisaties of particuliere ondernemingen uit te bannen;
- f.
tot het uitvoeren of bevorderen van onderzoek naar en ontwikkeling van universeel ontworpen goederen, diensten, uitrusting en faciliteiten zoals omschreven in artikel 2 van dit Verdrag, die zo min mogelijk behoeven te worden aangepast en tegen de laagste kosten, om te beantwoorden aan de specifieke behoeften van personen met een handicap, het bevorderen van de beschikbaarheid en het gebruik ervan, en het bevorderen van universele ontwerpen bij de ontwikkeling van normen en richtlijnen;
- g.
tot het uitvoeren of bevorderen van onderzoek naar en ontwikkeling van, en het bevorderen van de beschikbaarheid en het gebruik van nieuwe technologieën, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologieën, mobiliteitshulpmiddelen, instrumenten en ondersteunende technologieën, die geschikt zijn voor personen met een handicap, waarbij de prioriteit uitgaat naar betaalbare technologieën;
- h.
tot het verschaffen van toegankelijke informatie aan personen met een handicap over mobiliteitshulpmiddelen, instrumenten en ondersteunende technologieën, met inbegrip van nieuwe technologieën, alsmede andere vormen van hulp, ondersteunende diensten en faciliteiten;
- i.
de training te bevorderen van vakspecialisten en personeel die werken met personen met een handicap, op het gebied van de rechten die in dit Verdrag worden erkend, teneinde de door deze rechten gewaarborgde hulp en diensten beter te kunnen verlenen.
2.
Wat betreft economische, sociale en culturele rechten, verplicht elke Staat die Partij is zich maatregelen te nemen met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen en, waar nodig, in het kader van internationale samenwerking, teneinde steeds nader tot een algehele verwezenlijking van de in dit Verdrag erkende rechten te komen, onverminderd de in dit Verdrag vervatte verplichtingen die volgens het internationale recht onverwijld van toepassing zijn.
3.
Bij de ontwikkeling en implementatie van wetgeving en beleid tot uitvoering van dit Verdrag en bij andere besluitvormingsprocessen betreffende aangelegenheden die betrekking hebben op personen met een handicap, plegen de Staten die Partij zijn nauw overleg met personen met een handicap, met inbegrip van kinderen met een handicap, en betrekken hen daar via hun representatieve organisaties actief bij.
4.
Geen enkele bepaling van dit Verdrag tast bepalingen aan die in sterkere mate bijdragen aan de verwezenlijking van de rechten van personen met een handicap en die vervat kunnen zijn in het recht van een Staat die Partij is, of in het internationale recht dat voor die Staat van kracht is. Het is niet toegestaan enig mensenrecht dat, of fundamentele vrijheid die in een Staat die Partij is bij dit Verdrag, ingevolge wettelijke bepalingen, overeenkomsten, voorschriften of gewoonten wordt erkend of bestaat, te beperken of ervan af te wijken, onder voorwendsel dat dit Verdrag die rechten of vrijheden niet of in mindere mate erkent.
5.
De bepalingen van dit Verdrag strekken zich zonder beperking of uitzondering uit tot alle delen van federale Staten.