Einde inhoudsopgave
Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
Artikel 39 Overgangsrecht
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
20-12-2001, Stb. 2001, 692 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 27897)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2001, Stb. 2001, 693 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
1.
Op een aanvraag tot het verplichtstellen van deelneming in een bepaald bedrijfstakpensioenfonds ontvangen voor de inwerkingtreding van artikel 2, eerste lid, beslist Onze Minister volgens het ten tijde van de ontvangst van de aanvraag geldende recht.
2.
Op bezwaar- en beroepschriften die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van artikel 2, eerste lid, wordt beslist op grond van het ten tijde van de indiening geldende recht.
3.
Een verplichting tot het deelnemen in een fonds op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2, eerste lid, wordt aangemerkt als een verplichtstelling op grond van artikel 2, eerste lid.
4.
Een vrijstelling die is verleend op grond van artikel 16 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 15 wordt aangemerkt als een ontheffing op grond van artikel 15.
5.
Een vrijstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Vrijstellingsregeling Wet Bpf, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 13 wordt aangemerkt als een vrijstelling als bedoeld in artikel 13.
6.
Een vrijstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de regeling van de Minister van Sociale Zaken van 17 december 1949, nr. 2602 tot vaststelling van richtlijnen met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid, onder II, letter k, van artikel 5 der Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (Stcrt. 249), zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 14, eerste lid, wordt aangemerkt als een vrijstelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid.
7.
Vervallen.
8.
Ten aanzien van bedrijfstakpensioenfondsen die voor de inwerkingtreding van artikel 12, eerste lid, zijn verplichtgesteld, doet Onze Minister de eerste keer het verzoek, bedoeld in artikel 12, eerste lid, ten minste acht weken voordat er vijf jaren zijn verstreken sinds de datum van inwerkingtreding van artikel 12, eerste lid, tenzij er na de inwerkingtreding van artikel 12, eerste lid, een wijziging van de verplichtstelling heeft plaatsgevonden.