Einde inhoudsopgave
Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds
Artikel 30 Verdere liberalisering van de dienstverlening
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2004
- Bronpublicatie:
11-10-1999, Trb. 2000, 45 (uitgifte: 01-05-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-07-2004, Trb. 2004, 183 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
1.
Binnen de begrenzingen van hun respectieve bevoegdheden streven de partijen naar uitbreiding van het toepassingsgebied van de Overeenkomst teneinde hun onderlinge handel in diensten verder te liberaliseren. Bij een dergelijke uitbreiding voorziet het liberaliseringsproces in de afschaffing van nagenoeg alle discriminatie tussen de partijen in debetrokken dienstensectoren. Dit proces dient betrekking te hebben opalle wijzen van levering, met inbegrip van de levering van een dienst:
- a.
vanuit het grondgebied van een partij naar het grondgebied van de andere partij;
- b.
op het grondgebied van een partij aan de gebruiker van de dienst van de andere partij;
- c.
door een dienstverlener van een partij, via de commerciële aanwezigheid op het grondgebied van de andere partij;
- d.
door een dienstverlener van een partij, via de aanwezigheid van natuurlijke personen van die partij op het grondgebied van de andere partij.
2.
De Samenwerkingsraad doet de nodige aanbevelingen voor de tenuitvoerlegging van de in lid 1 omschreven doelstelling.
3.
Bij het formuleren van deze aanbevelingen houdt de Samenwerkingsraad rekening met de ervaringen die bij de tenuitvoerlegging van de verplichtingen van elke partij uit hoofde van de GATS is opgedaan, waarbij met name wordt verwezen naar artikel V in het algemeen en naar lid 3, onder a), van dat artikel in het bijzonder, dat betrekking heeft op de deelneming van ontwikkelingslanden aan liberaliseringsovereenkomsten.
4.
De in lid 1 omschreven doelstelling wordt uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst voor de eerste maal door de Samenwerkingsraad onderzocht.