Einde inhoudsopgave
Besluit vaststelling algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 wet gemeentelijke herindeling Noordwest-Overijssel
Artikel 6 Recht op uitkering
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1994
- Redactionele toelichting
Deze wijziging treedt tegelijk in werking met de Algemene wet bestuursrecht (04-06-1992, Stb. 315). De wijziging betreffende lid 7 kan niet worden doorgevoerd.
- Bronpublicatie:
16-12-1993, Stb. 1993, 683 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-1993, Stb. 1993, 693 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
Met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, bestaat ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:
- a.
- b.
voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 8, dan wel — wanneer het bepaalde in artikel 8a, eerste lid, daartoe aanleiding geeft — ingevolge artikel 8a, tweede lid, en, indien van toepassing, artikel 8a, vierde lid.
2.
Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van een periode waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.
3.
De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen, en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.
4.
Met weken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.
5.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17, vierde en vijfde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
6.
Geen recht op uitkering bestaat:
- a.
indien de betrokkene ter zake van het ontslag recht heeft op pensioen, berekend naar een algemene invaliditeit van 80% of meer;
- b.
indien de betrokkene bij de ongeschiktheidsverklaring op grond waarvan het ontslag plaatsvond, herplaatsbaar is verklaard op grond van het bepaalde in artikel K 2 van de pensioenwet.
- c.
indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
- d.
indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;
- e.
indien het ontslag naar het oordeel van Onze Minister geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;
- f.
voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.
7.
De betrokkene, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van algemene invaliditeit op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag op grond waarvan recht op pensioen is ontstaan. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt:
- a.
voor de toepassing van artikel 7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van algemene invaliditeit op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een pensioen vastgesteld naar een mate van algemene invaliditeit van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.
- b.
voor de toepassing van artikel 7a als ingangsdatum uitgegaan van de datum op grond waarvan het recht op pensioen is ontstaan.
8.
Onze Minister beslist over de toekenning van uitkering op schriftelijke aanvraag door de betrokkene. De stukken die Onze Minister nodig acht voor de behandeling van de aanvraag dienen door of vanwege de betrokkene te worden overgelegd.