Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 14 Toepassing van de vereisten van artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2402 op geconsolideerde basis
Geldend
Geldend vanaf 27-06-2019
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 27-06-2019.
- Bronpublicatie:
20-05-2019, PbEU 2019, L 150 (uitgifte: 07-06-2019, regelingnummer: 2019/876)
- Inwerkingtreding
27-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-05-2019, PbEU 2019, L 150 (uitgifte: 07-06-2019, regelingnummer: 2019/876)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Moederondernemingen en hun dochterondernemingen die onder deze verordening vallen, wordt voorgeschreven te voldoen op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan de in artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2402 neergelegde verplichtingen, zodat hun bij deze bepalingen voorgeschreven regelingen, procedures en mechanismen samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn, en alle gegevens en informatie die voor het toezicht van belang zijn, kunnen worden verkregen. Zij dragen er meer in het bijzonder zorg voor dat niet onder deze verordening vallende dochterondernemingen regelingen, procedures en mechanismen hanteren die de inachtneming van deze bepalingen garanderen.
2.
Instellingen passen overeenkomstig artikel 270 bis van deze verordening een extra risicogewicht toe wanneer zij artikel 92 van deze verordening op een geconsolideerde of gesubconsolideerde basis toepassen indien de vereisten van artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2402 niet worden nageleefd op het niveau van een in een derde land gevestigde entiteit die overeenkomstig artikel 18 van deze verordening bij de consolidatie betrokken is, en de niet-naleving een wezenlijke invloed heeft op het algehele risicoprofiel van de groep.