Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 11 Algemene behandeling
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2019
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 26-06-2021.
- Bronpublicatie:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2033)
- Inwerkingtreding
25-12-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2033)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Moederinstellingen in een lidstaat voldoen, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 18, aan de in de delen twee, drie, vier, zeven en zeven bis neergelegde verplichtingen op basis van hun geconsolideerde situatie, met uitzondering van artikel 430, lid 1, punt d). De moederondernemingen en hun dochterondernemingen die onder deze verordening vallen, zetten een deugdelijke organisatiestructuur op en stellen passende mechanismen voor interne controle in om ervoor te zorgen dat de voor de consolidatie vereiste gegevens naar behoren worden verwerkt en doorgeleid. Zij dragen er meer in het bijzonder zorg voor dat niet onder deze verordening vallende dochterondernemingen regelingen, processen en mechanismen hanteren die deugdelijke consolidatie garanderen.
2.
Opdat de vereisten van deze verordening op geconsolideerde basis worden toegepast, worden met de termen ‘instelling’, ‘moederinstelling in een lidstaat’, ‘EU-moederinstelling’ en ‘moederonderneming’, naargelang het geval, tevens bedoeld:
- a)
financiële holdings of gemengde financiële holdings die overeenkomstig artikel 21 bis van Richtlijn 2013/36/EU zijn goedgekeurd;
- b)
aangewezen instellingen die onder zeggenschap staan van een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding, indien die moederholdings niet zijn onderworpen aan goedkeuring uit hoofde van artikel 21 bis, lid 4, van Richtlijn 2013/36/EU;
- c)
financiële holdings, gemengde financiële holdings of instellingen die overeenkomstig artikel 21 bis, lid 6, punt d), van Richtlijn 2013/36/EU zijn aangewezen.
De geconsolideerde situatie van een onderneming als bedoeld in de eerste alinea, onder b), van dit lid is de geconsolideerde situatie van de financiële moederholding of de gemengde financiële moederholding die niet is onderworpen aan goedkeuring uit hoofde van artikel 21 bis, lid 4, van Richtlijn 2013/36/EU. De geconsolideerde situatie van een onderneming als bedoeld in de eerste alinea, onder c), van dit lid is de geconsolideerde situatie van haar financiële moederholding of gemengde financiële moederholding.
3.
Vervallen.
3 bis.
In afwijking van lid 1 van dit artikel voldoen alleen als af te wikkelen entiteiten aangemerkte moederinstellingen die MSI-entiteiten zijn, op geconsolideerde basis aan artikel 92 bis van deze verordening, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 18 van deze verordening.
Alleen EU-moederondernemingen die een dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU-MSI zijn en geen af te wikkelen entiteiten zijn, voldoen op geconsolideerde basis aan artikel 92 ter van deze verordening, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 18 van deze verordening. Indien artikel 21 ter, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing is, voldoen de twee intermediaire EU-moederondernemingen die gezamenlijk als één dochteronderneming van wezenlijk belang zijn aangemerkt elk afzonderlijk op basis van hun geconsolideerde situatie aan artikel 92 ter van deze verordening.
4.
EU-moederinstellingen voldoen op basis van hun geconsolideerde situatie aan deel zes en artikel 430, lid 1, punt d), van deze verordening indien de groep uit één of meer kredietinstellingen of beleggingsondernemingen bestaat waaraan een vergunning is verleend voor het verstrekken van de in afdeling A, punten 3 en 6, van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU vermelde beleggingsdiensten en -activiteiten.
Indien er uit hoofde van artikel 8, leden 1 tot en met 5, ontheffing is verleend, voldoen de instellingen en, in voorkomend geval, de financiële holdings of gemengde financiële holdings die deel uitmaken van een liquiditeitssubgroep, op geconsolideerde basis of op de gesubconsolideerde basis van de liquiditeitssubgroep aan deel zes en artikel 430, lid 1, punt d), van deze verordening.
5.
Wanneer artikel 10 van deze verordening van toepassing is, voldoet het in dat artikel bedoelde centrale orgaan aan de vereisten van de delen twee tot en met acht van deze verordening en hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402 op basis van de geconsolideerde situatie van het geheel dat door het centrale orgaan en de daarbij aangesloten instellingen wordt gevormd.
6.
Naast de vereisten vastgelegd in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel, en onverminderd andere bepalingen van deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU, kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zulks voor toezichtsdoeleinden vanwege de specifieke kenmerken van het risico of van de kapitaalstructuur van een instelling gerechtvaardigd is, of wanneer lidstaten nationale wetgeving vaststellen op grond waarvan activiteiten binnen een bankgroep structureel moeten worden gescheiden, van een instelling verlangen dat zij op gesubconsolideerde basis voldoet aan de verplichtingen van de delen twee, tot en met acht van deze verordening en van titel VII van Richtlijn 2013/36/EU.
De toepassing van de in de eerste alinea vervatte benadering mag geen afbreuk doen aan het effectieve toezicht op geconsolideerde basis en mag evenmin onevenredige negatieve gevolgen hebben voor het geheel of delen van het financiële stelsel van andere lidstaten of van de Unie als geheel, noch de werking van de interne markt belemmeren.