Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’)
Artikel 26 Instellen van onderzoeken en toewijzen van bevoegdheden binnen het EOM
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2017
- Bronpublicatie:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Inwerkingtreding
20-11-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
EU-recht / Instituties
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Indien er overeenkomstig het toepasselijke nationale recht een redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit wordt of is gepleegd dat onder de bevoegdheid van het EOM valt, stelt een gedelegeerd Europese aanklager in een lidstaat die overeenkomstig zijn nationale recht ter zake bevoegd is, onverminderd de voorschriften van artikel 25, leden 2 en 3, een onderzoek in en tekent hij dat op in het casemanagementsysteem.
2.
Indien het EOM na controle overeenkomstig artikel 24, lid 6, besluit een onderzoek in te stellen, brengt het de instantie die de strafbare gedraging overeenkomstig artikel 24, lid 1 of lid 2, heeft gemeld, daarvan zonder onnodige vertraging op de hoogte.
3.
Indien geen onderzoek is ingesteld door een gedelegeerd Europese aanklager, geeft de permanente kamer waaraan de zaak is toegewezen, onder de voorwaarden in lid 1 een gedelegeerd Europese aanklager opdracht een onderzoek in te stellen.
4.
In de regel wordt een zaak ingesteld en behandeld door een gedelegeerd Europese aanklager uit de lidstaat waar zich het zwaartepunt van de strafbare activiteit bevindt of, indien verscheidene met elkaar verband houdende strafbare feiten zijn gepleegd die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, de lidstaat waar de meeste van die feiten zijn gepleegd. Een gedelegeerd Europese aanklager uit een andere lidstaat die ter zake bevoegd is, kan alleen een onderzoek instellen of daartoe van de bevoegde permanente kamer opdracht krijgen indien een afwijking van de in voorgaande zin neergelegde regel afdoende gemotiveerd wordt, rekening houdend met de volgende criteria, in volgorde van prioriteit:
- a)
de gewone verblijfplaats van de verdachte of beklaagde;
- b)
de nationaliteit van de verdachte of beklaagde;
- c)
de plaats waar de grootste financiële schade is geleden.
5.
Totdat een besluit tot strafvervolging overeenkomstig artikel 36 wordt genomen, kan de bevoegde permanente kamer in een zaak betreffende de rechtsmacht van meer dan één lidstaat en na overleg met de betrokken Europese aanklagers en/of gedelegeerd Europese aanklagers beslissen:
- a)
de zaak opnieuw toe te wijzen aan een gedelegeerd Europese aanklager in een andere lidstaat;
- b)
zaken samen te voegen of te splitsen en voor elke zaak de behandelende gedelegeerd Europese aanklager te kiezen;
indien die besluiten in het algemeen belang van de rechtsbedeling zijn en in overeenstemming zijn met de criteria voor de keuze van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig lid 4 van dit artikel.
6.
Telkens als de permanente kamer een besluit neemt om een zaak opnieuw toe te wijzen, samen te voegen of te splitsen, houdt zij terdege rekening met de actuele stand van het onderzoek.
7.
Het EOM stelt de bevoegde nationale autoriteiten zonder onnodige vertraging in kennis van elk besluit om een onderzoek in te stellen.