Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’)
Artikel 27 Evocatierecht
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2017
- Bronpublicatie:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Inwerkingtreding
20-11-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
EU-recht / Instituties
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Nadat het EOM overeenkomstig artikel 24, lid 2, alle relevante informatie heeft ontvangen, beslist het zo snel mogelijk, en uiterlijk vijf dagen na ontvangst van de informatie van de nationale autoriteiten, over de eventuele uitoefening van zijn evocatierecht en stelt het de nationale autoriteiten van dat besluit in kennis. De Europese hoofdaanklager kan in een specifieke zaak een gemotiveerd besluit nemen om de termijn met maximaal vijf dagen te verlengen, en stelt de nationale autoriteiten daarvan in kennis.
2.
Gedurende de in lid 1 genoemde perioden onthouden de nationale autoriteiten zich van elke beslissing krachtens het nationale recht die zou kunnen beletten dat het EOM zijn evocatierecht uitoefent.
De nationale autoriteiten nemen eventueel noodzakelijke dringende maatregelen overeenkomstig het nationale recht om ervoor te zorgen dat het onderzoek en de strafvervolging doeltreffend verlopen.
3.
Indien het EOM via andere kanalen dan de in artikel 24, lid 2, bedoelde informatie verneemt dat een onderzoek met betrekking tot een strafbaar feit waarvoor het bevoegd zou kunnen zijn, reeds door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat wordt gevoerd, stelt het deze autoriteiten daarvan onverwijld in kennis. Na overeenkomstig artikel 24, lid 2, behoorlijk in kennis te zijn gesteld, neemt het EOM een besluit inzake het al dan niet uitoefenen van zijn evocatierecht. Dat besluit wordt genomen binnen de in lid 1 bedoelde termijnen.
4.
Alvorens te beslissen over de uitoefening van zijn evocatierecht overlegt het EOM in voorkomend geval met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat.
5.
Indien het EOM zijn evocatierecht uitoefent, dragen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het dossier over aan het EOM en onthouden zij zich van verdere onderzoekshandelingen ten aanzien van dezelfde strafbare feiten.
6.
Het in dit artikel omschreven evocatierecht kan worden uitgeoefend door een gedelegeerd Europese aanklager van een lidstaat waarvan de bevoegde autoriteiten een onderzoek hebben ingesteld met betrekking tot een onder artikel 22 of artikel 23 vallend strafbaar feit.
Wanneer een gedelegeerd Europese aanklager de informatie overeenkomstig artikel 24, lid 2, heeft ontvangen en overweegt zijn evocatierecht niet uit te oefenen, stelt hij de bevoegde permanente kamer daarvan in kennis via de Europese aanklager van zijn lidstaat, opdat de permanente kamer overeenkomstig artikel 10, lid 4, een besluit neemt.
7.
Indien het EOM heeft afgezien van de uitoefening van zijn bevoegdheid, stelt het de bevoegde nationale autoriteiten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis. De bevoegde nationale autoriteiten stellen op ieder moment in de procedure het EOM in kennis van eventuele nieuwe feiten die het ertoe zouden kunnen brengen zijn eerdere besluit om geen bevoegdheid uit te oefenen, te heroverwegen.
Het EOM kan na ontvangst van dergelijke informatie zijn evocatierecht uitoefenen, op voorwaarde dat het nationale onderzoek nog niet is afgerond en er nog geen tenlastelegging is ingediend bij een rechtbank. Het besluit daartoe wordt genomen binnen de in lid 1 bedoelde termijn.
8.
Indien het college, met betrekking tot strafbare feiten die voor minder dan 100 000 EUR schade berokkenen of dreigen te berokkenen aan de financiële belangen van de Unie, van oordeel is dat het, gezien de ernst van het strafbaar feit of de complexiteit van de procedure in de zaak in kwestie, niet nodig is onderzoek of strafvervolging in te stellen op het niveau van de Unie, vaardigt het overeenkomstig artikel 9, lid 2, algemene richtsnoeren uit op basis waarvan de gedelegeerd Europese aanklagers onafhankelijk en zonder onnodige vertraging kunnen besluiten de zaak niet te evoceren.
In deze richtsnoeren wordt met alle nodige details vermeld onder welke omstandigheden zij van toepassing zijn, door het vaststellen van duidelijke criteria, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de aard van het strafbare feit, de urgentie van de situatie en de toezegging van de bevoegde nationale autoriteiten om alle vereiste maatregelen te treffen om de aan de financiële belangen van de Unie berokkende schade volledig vergoed te krijgen.
9.
Met het oog op de coherente toepassing van de richtsnoeren, stellen gedelegeerd Europese aanklagers de bevoegde permanente kamer in kennis van elk overeenkomstig lid 8 genomen besluit, en elke permanente kamer brengt jaarlijks bij het college verslag uit over de toepassing van de richtsnoeren.