Einde inhoudsopgave
Binnenvaartbesluit
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 17-05-2019
- Bronpublicatie:
26-04-2019, Stb. 2019, 176 (uitgifte: 16-05-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-04-2019, Stb. 2019, 176 (uitgifte: 16-05-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Onze Minister kan een voorlopig certificaat van onderzoek afgeven voor binnenschepen, behorende tot de categorieën, bedoeld in artikel 6, voor:
- a.
binnenschepen, die teneinde een certificaat van onderzoek te verkrijgen, met toestemming van Onze Minister naar een bepaalde plaats worden gevaren;
- b.
binnenschepen die, wegens een van de in artikel 2.07 van bijlage V van richtlijn (EU) 2016/1629 of de in de artikelen 13 en 15 van die richtlijn bedoelde gevallen, tijdelijk niet van hun Uniebinnenvaartcertificaat zijn voorzien;
- c.
binnenschepen waarvan de aanvraag voor het certificaat van onderzoek na het onderzoek nog in behandeling is;
- d.
binnenschepen die niet aan alle voorwaarden voor de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat overeenkomstig bijlage 3, onderdelen I tot en met III, van deel I, van de bijlagen bij bijlage II, van richtlijn (EU) 2016/1629 voldoen;
- e.
binnenschepen die een zodanige schade hebben geleden dat de staat waarin zij verkeren, niet meer met het in het certificaat van onderzoek gestelde overeenstemt;
- f.
drijvende inrichtingen en drijvende voorwerpen, wanneer de voor bijzonder transport bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het Rijnvaartpolitiereglement 1995 of het Binnenvaartpolitiereglement, de vergunning voor een bijzonder transport afhankelijk stelt van het hebben van een dergelijk voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat;
- g.
binnenschepen die volgens artikel 9, eerste lid, onderdeel g van richtlijn (EU) 2016/1629 van de bepalingen van bijlage II van die richtlijn afwijken.
2.
Het voorlopig certificaat is geldig:
- a.
in de in het eerste lid, onderdelen a en d tot en met f, bedoelde gevallen voor één bepaalde reis, te maken binnen een redelijke termijn die ten hoogste één maand is;
- b.
in de in het eerste lid, onderdelen b en c, bedoelde gevallen gedurende een redelijke termijn;
- c.
in de in het eerste lid, onderdeel g, genoemde gevallen gedurende zes maanden, hetgeen elke zes maanden kan worden verlengd, zolang nog geen uitvoeringshandeling als bedoeld in dat onderdeel is vastgesteld.
3.
Het voorlopig certificaat van onderzoek kan voorschriften bevatten die door Onze Minister in het belang van de veiligheid van het binnenschip of de opvarenden nodig worden geacht. De eigenaar draagt zorg voor de naleving van deze voorschriften.