Sanctieregeling Iran 2012
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 28-09-2024
- Bronpublicatie:
19-09-2024, Stcrt. 2024, 31223 (uitgifte: 27-09-2024, regelingnummer: BZ2403602)
- Inwerkingtreding
28-09-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-09-2024, Stcrt. 2024, 31223 (uitgifte: 27-09-2024, regelingnummer: BZ2403602)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2 quater, artikel 3 bis, zesde lid en lid 6 bis, artikel 3 quater, tweede lid, en artikel 10 quinquies, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
2.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2 quinquies, eerste en tweede lid, artikel 3 bis, derde tot en met vijfde lid, artikel 3 ter, artikel 3 quinquies, eerste lid, tweede lid en lid 2 bis, en artikel 15 bis, tweede, vierde en vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of de Minister van Financiën, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken.
3.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 10 quinquies, vierde en vijfde lid, en in de artikelen 24 tot en met 28 ter van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wat betreft de vrijgave of beschikbaarstelling van economische middelen en de Minister van Financiën wat betreft de vrijgave of beschikbaarstelling van tegoeden.
4.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 29 van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister van Financiën.
5.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 37, derde lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken.
6.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012, is, afhankelijk van de aard van de informatie, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel de Minister van Financiën, met dien verstande dat instellingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a, c, e tot en met j, l en m, van de Sanctiewet 1977 de informatie, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012 verstrekken aan De Nederlandsche Bank en instellingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder b, d en k, van de Sanctiewet 1977 de informatie, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012 verstrekken aan de Autoriteit Financiële Markten. De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten zijn ten behoeve van de uitvoering van voornoemd artikel 40 bevoegd de ontvangen informatie aan de Minister van Financiën te verstrekken.
7.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 1 bis, tweede lid, en artikel 1 ter, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 1 quater, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken.
8.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, artikel 6, tweede lid, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 359/2011 is, wat betreft de beschikbaarstelling van bepaalde tegoeden de Minister van Financiën.
9.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 359/2011 is, wat betreft de beschikbaarstelling van economische middelen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
10.
De bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 7 bis, tweede en derde lid, en artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011 zijn, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekt:
- —
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
- —
de Minister van Financiën.
11.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, artikel 3 bis, artikel 3 ter, artikel 3 quater, artikel 3 sexies, tweede en derde lid, en artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor zover het betreft een goederentransactie, een transactie met betrekking tot technische bijstand of tussenhandeldiensten, informatie of kennisgevingen over deze onderwerpen.
12.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, artikel 3 bis, artikel 3 ter, artikel 3 quater, artikel 3 quinquies, eerste lid, artikel 3 sexies, tweede en derde lid, en artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529, is de Minister van Financiën voor zover het betreft financieringen, financiële bijstand, financiële diensten of transacties en informatie of kennisgevingen over deze onderwerpen, met dien verstande dat instellingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a, c, e tot en met j, l en m, van de Sanctiewet 1977 de informatie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529 verstrekken aan De Nederlandsche Bank en instellingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder b, d en k, van de Sanctiewet 1977 de informatie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529 verstrekken aan de Autoriteit Financiële Markten. De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten zijn ten behoeve van de uitvoering van voornoemd artikel 5 bevoegd de ontvangen informatie aan de Minister van Financiën te verstrekken.
13.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529, is de Minister van Financiën voor zover het betreft tegoeden, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor zover het betreft vastgoed, inclusief bedrijfspanden, de Minister van Economische Zaken en Klimaat voor zover het betreft niet-beursgenoteerde ondernemingen, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor zover het betreft kunst- en cultuurobjecten en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor zover het betreft vaar- en luchtvaartuigen.