Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/1164 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt
Artikel 5 Exitheffingen
Geldend
Geldend vanaf 08-08-2016
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2016, L 234).
- Bronpublicatie:
12-07-2016, PbEU 2016, L 193 (uitgifte: 19-07-2016, regelingnummer: 2016/1164)
- Inwerkingtreding
08-08-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2016, PbEU 2016, L 193 (uitgifte: 19-07-2016, regelingnummer: 2016/1164)
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
1.
Een belastingplichtige is onderworpen aan de heffing voor een bedrag dat gelijk is aan de marktwaarde van de overgebrachte activa, op het tijdstip van overbrenging van de activa, minus hun fiscale boekwaarde, in elk van de volgende gevallen:
- a)
een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdhuis naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land, voor zover de lidstaat van het hoofdhuis vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken;
- b)
een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdhuis of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land, voor zover de lidstaat van de vaste inrichting vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken;
- c)
een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land, behalve voor de activa die daadwerkelijk verbonden blijven met een vaste inrichting in de eerste lidstaat;
- d)
een belastingplichtige brengt het bedrijf van zijn vaste inrichting over van een lidstaat naar een andere lidstaat of naar een derde land, voor zover de lidstaat van de vaste inrichting vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken.
2.
Aan een belastingplichtige wordt het recht toegekend de betaling van een exitheffing als bedoeld in lid 1 uit te stellen door deze te voldoen in termijnen, gespreid over een periode van vijf jaar, in elk van de volgende gevallen:
- a)
een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdhuis naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst);
- b)
een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdhuis of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst;
- c)
een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst;
- d)
een belastingplichtige brengt het bedrijf van zijn vaste inrichting over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst.
Dit lid is van toepassing op derde landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, indien deze met de lidstaat van de belastingplichtige of met de Unie een overeenkomst hebben gesloten betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, die gelijkstaat met de wederzijdse bijstand waarin is voorzien in Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (1).
3.
Indien een belastingplichtige de betaling uitstelt overeenkomstig lid 2, kan rente worden berekend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting, naargelang van het geval.
Indien er een aantoonbaar en werkelijk gevaar van niet-invordering bestaat, kan van een belastingplichtige ook een zekerheid worden verlangd als voorwaarde voor uitstel van betaling overeenkomstig lid 2.
De tweede alinea is niet van toepassing wanneer de wetgeving in de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting voorziet in de mogelijkheid tot invordering van de belastingschuld bij een andere belastingplichtige die lid is van dezelfde groep en zijn fiscale woonplaats in die lidstaat heeft.
4.
Wanneer lid 2 van toepassing is, wordt het uitstel van betaling onmiddellijk ingetrokken en wordt de belastingschuld invorderbaar in de volgende gevallen:
- a)
de overgebrachte activa of het bedrijf van de vaste inrichting van de belastingplichtige worden verkocht of anderszins vervreemd;
- b)
de overgebrachte activa worden vervolgens overgebracht naar een derde land;
- c)
de fiscale woonplaats van de belastingplichtige of het bedrijf van zijn vaste inrichting wordt naderhand overgebracht naar een derde land;
- d)
de belastingplichtige gaat failliet of wordt geliquideerd;
- e)
de belastingplichtige verzuimt zijn verplichtingen met betrekking tot de afbetalingstermijnen na te komen en corrigeert deze situatie niet binnen een redelijke termijn, die niet meer dan twaalf maanden bedraagt.
De punten b) en c) zijn niet van toepassing op derde landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, indien deze met de lidstaat van de belastingplichtige of met de Unie een overeenkomst hebben gesloten betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, die vergelijkbaar is met de wederzijdse bijstand waarin is voorzien in Richtlijn 2010/24/EU.
5.
Wanneer activa, de fiscale woonplaats of het bedrijf van een vaste inrichting naar een andere lidstaat worden of wordt overgebracht, aanvaardt die lidstaat de waarde die is vastgesteld door de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting als beginwaarde van deze activa voor belastingdoeleinden, tenzij deze niet overeenstemt met de marktwaarde.
6.
Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 wordt onder ‘marktwaarde’ verstaan het bedrag waarvoor activa kunnen worden verhandeld of wederzijdse verplichtingen kunnen worden afgewikkeld in een rechtstreekse transactie tussen bereidwillige niet-gerelateerde kopers en verkopers.
7.
Als het de bedoeling is dat de activa binnen een periode van twaalf maanden naar de lidstaat van de overbrenger terugkeren, is dit artikel niet van toepassing op overdrachten van activa in verband met effectenfinanciering, activa die als zekerheid worden gesteld of wanneer de activa worden overgebracht om aan prudentiële kapitaalvereisten te voldoen dan wel met het oog op liquiditeitsbeheer.
Voetnoten
Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).