Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/1164 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt
Artikel 4 Beperking van de aftrekbaarheid van rente
Geldend
Geldend vanaf 27-06-2017
- Bronpublicatie:
29-05-2017, PbEU 2017, L 144 (uitgifte: 07-06-2017, regelingnummer: 2017/952)
- Inwerkingtreding
27-06-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-05-2017, PbEU 2017, L 144 (uitgifte: 07-06-2017, regelingnummer: 2017/952)
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
1.
Een financieringskostensurplus kan worden afgetrokken in het belastingtijdvak waarin het is ontstaan, ten belope van maximaal 30 percent van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van de belastingplichtige.
Voor de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten ook als belastingplichtige behandelen:
- a)
een entiteit die de regels namens een groep mag of moet toepassen, als bepaald in het nationale belastingrecht;
- b)
een entiteit in een groep, als omschreven volgens het nationale belastingrecht, die de resultaten van de leden niet voor belastingdoeleinden consolideert.
In zulke gevallen mogen het financieringskostensurplus en de ebitda worden berekend op het niveau van de groep en omvatten zij de resultaten van alle leden daarvan.
2.
De ebitda wordt berekend door de voor belastingen gecorrigeerde bedragen van het financieringskostensurplus en de voor belastingen gecorrigeerde bedragen van afschrijvingen en amortisatie op te tellen bij de winst die in de lidstaat van de belastingplichtige aan vennootschapsbelasting onderworpen is. Belastingvrije winst wordt uitgesloten van de ebitda van een belastingplichtige.
3.
In afwijking van lid 1 kan aan de belastingplichtige het recht worden toegekend:
- a)
op aftrek van het financieringskostensurplus tot 3 000 000 EUR;
- b)
op volledige aftrek van het financieringskostensurplus indien de belastingplichtige een op zichzelf staande entiteit is.
Voor de toepassing van lid 1, tweede alinea, geldt het bedrag van 3 000 000 EUR voor de volledige groep.
Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt onder ‘op zichzelf staande entiteit’ een belastingplichtige verstaan die geen deel uitmaakt van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep en geen gelieerde onderneming of vaste inrichting heeft.
4.
De lidstaten kunnen het financieringskostensurplus van het toepassingsgebied van lid 1 uitsluiten indien het is ontstaan in verband met:
- a)
leningen die vóór 17 juni 2016 zijn gesloten, maar de uitsluiting strekt zich niet uit tot daaropvolgende wijzigingen van deze leningen;
- b)
leningen die voor de financiering van een langlopend openbare-infrastructuurproject worden gebruikt waarbij de uitvoerder van het project, de financieringskosten, de activa en de winst zich allemaal in de Unie bevinden.
Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt onder ‘langlopend openbare-infrastructuurproject’ een project verstaan dat bedoeld is om een grootschalig actief dat door een lidstaat wordt beschouwd als zijnde van algemeen belang, te leveren, te verbeteren, te exploiteren en/of te onderhouden.
Wanneer punt b) van de eerste alinea van toepassing is, wordt alle winst uit een langlopend openbare-infrastructuurproject uitgesloten van de ebitda van de belastingplichtige, en wordt het uitgesloten financieringskostensurplus niet opgenomen in het financieringskostensurplus van de groep ten aanzien van derden als bedoeld in lid 5, onder b).
5.
Wanneer de belastingplichtige lid is van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep, kan hem het recht worden toegekend op:
- a)
volledige aftrek van zijn financieringskostensurplus indien hij kan aantonen dat de ratio tussen zijn eigen vermogen en balanstotaal gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige ratio van de groep, onder de volgende voorwaarden:
- i)
de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige wordt geacht gelijk te zijn aan de overeenkomstige ratio van de groep wanneer de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige maximaal twee procentpunten lager is; en
- ii)
alle activa en verplichtingen worden gewaardeerd volgens dezelfde methode als in de geconsolideerde jaarrekening, opgesteld overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaglegging of het nationale systeem voor financiële verslaglegging van een lidstaat;
of
- b)
aftrek van het financieringskostensurplus voor een bedrag dat hoger is dan hetgeen hij zou mogen aftrekken op grond van lid 1. Deze hogere grens voor de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus geldt voor de voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep waarvan de belastingplichtige lid is, en wordt berekend in twee stappen:
- i)
eerst wordt de ratio van de groep bepaald door het financieringskostensurplus van de groep ten opzichte van derden te verdelen over de ebitda van de groep; en
- ii)
vervolgens wordt de ratio van de groep vermenigvuldigd met de overeenkomstig lid 2 berekende ebitda van de belastingplichtige.
6.
De lidstaat van de belastingplichtige kan in regels voorzien voor:
- a)
de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, van het financieringskostensurplus dat in het lopende belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5;
- b)
de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, en de achterwaartse verrekening, voor ten hoogste drie jaar, van het financieringskostensurplus dat in het lopende belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5; of
- c)
de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, van het financieringskostensurplus en, voor ten hoogste vijf jaar, van de niet-gebruikte rentecapaciteit, die in het lopende belastingtijdvak niet kunnen worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5.
7.
De lidstaten kunnen financiële ondernemingen uitsluiten van het toepassingsgebied van de leden 1 tot en met 6, ook wanneer die financiële ondernemingen deel uitmaken van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep.
8.
Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 7 kan aan de belastingplichtige het recht worden toegekend om gebruik te maken van een geconsolideerde jaarrekening die volgens andere verslagleggingsnormen is opgesteld dan de internationale standaarden voor financiële verslaglegging of het nationale systeem voor financiële verslaglegging van een lidstaat.