Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
Artikel 4 Inwoner
Geldend
Geldend vanaf 28-12-2004
- Bronpublicatie:
08-03-2004, Trb. 2004, 166 (uitgifte: 30-06-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
28-12-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-01-2005, Trb. 2005, 4 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking ‘inwoner van een van de Staten’ iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid, of een vrijgesteld pensioenfonds zoals bedoeld in artikel 35 (Vrijgestelde Pensioenfondsen) dat inwoner is van een van de Staten ingevolge de wetgeving van die Staat of een vrijgestelde organisatie als behandeld in artikel 36 (Vrijgestelde Organisaties) die inwoner is van een van de Staten ingevolge de wetgeving van die Staat. Wanneer ingevolge de wetgeving van de beide Staten een natuurlijk persoon inwoner van beide Staten is, zal zijn woonplaats voor de toepassing van de Overeenkomst worden bepaald aan de hand van de regels van het tweede lid. Een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de Staten ingevolge het recht van die Staat of die staatsburger is van de Verenigde Staten en die geen inwoner is van de andere Staat ingevolge het recht van die andere Staat, zal voor de toepassing van dit lid alleen worden behandeld als inwoner van de Staat waarvan hij inwoner of staatsburger is indien (i) hij inwoner van die Staat zou zijn en niet van een derde Staat op grond van de beginselen van de letters (a) en (b) van het tweede lid van dit artikel, wanneer het een derde Staat betreft waarmee de eerstgenoemde Staat geen algemene Overeenkomst betreffende inkomstenbelasting heeft, of (ii) hij inwoner van die Staat is en niet van een derde Staat, wanneer het een derde Staat betreft waarmee de eerstgenoemde Staat een algemene Overeenkomst betreffende inkomstenbelasting heeft, op grond van de bepalingen van die Overeenkomst. De uitdrukking ‘inwoner van een van de Staten’ omvat echter geen personen die in die Staat slechts aan belasting zijn onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat.
2.
Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
- a.
hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van levensbelangen);
- b.
indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
- c.
indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
- d.
indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3.
Indien een andere persoon dan een natuurlijke persoon of een lichaam ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderling overleg en stellen zij de wijze van toepassing van de Overeenkomst met betrekking tot die persoon vast.
4.
Indien een lichaam ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, trachten de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderling overleg te regelen, met inachtneming van de plaats van de werkelijke leiding van het lichaam, de plaats waar het is opgericht of anderszins tot stand gekomen en alle andere ter zake doende factoren. Bij afwezigheid van zulk een overeenstemming is het lichaam niet gerechtigd tot aanspraken op enig voordeel dat uit deze Overeenkomst voortvloeit, uitgezonderd de aanspraken op de voordelen die voortvloeien uit het vierde lid van artikel 25, (Vermijding van Dubbele Belasting) en uit de artikelen 28 (Non-discriminatie), 29 (Regeling voor Onderling Overleg) en 37 (Inwerkingtreding).