Einde inhoudsopgave
Regeling inschrijving Nederlandse burgerluchtvaartuigen
Artikel 15
Geldend
Geldend vanaf 09-06-2004
- Bronpublicatie:
27-05-2004, Stcrt. 2004, 105 (uitgifte: 07-06-2004, regelingnummer: HDJZ/LUV2004-1025)
- Inwerkingtreding
09-06-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-05-2004, Stcrt. 2004, 105 (uitgifte: 07-06-2004, regelingnummer: HDJZ/LUV2004-1025)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De kenmerken worden aan de buitenzijde van het luchtvaartuig op een duurzame wijze aangebracht. De kenmerken worden altijd schoon en zichtbaar gehouden en stichten geen verwarring.
2.
Op luchtschepen worden de kenmerken aangebracht op de romp of op de staartvlakken, met dien verstande dat:
- a.
op de romp de kenmerken op zowel de linker als de rechter zijde van de romp in de lengterichting worden aangebracht en tevens symmetrisch op de bovenzijde van de romp, waarbij de top van de letters naar voren zijn gericht;
- b.
op de staartvlakken de kenmerken op de horizontale en de verticale staartvlakken worden aangebracht, waarbij:
- 1°
De kenmerken op de horizontale staartvlakken worden aangebracht op de rechterhelft aan de bovenzijde en op de linkerhelft aan de onderzijde;
- 2°
De kenmerken op de verticale staartvlakken worden aangebracht op elke zijde van de staartvlakken met de kenmerken horizontaal.
3.
Op ballonnen worden de kenmerken aangebracht als volgt:
- a.
op bolvormige ballonnen: op twee diametraal tegenover elkaar gelegen plaatsen nabij de maximale omtrek van de ballon, waarbij de kenmerken zowel vanaf de zijkant als vanaf de grond zichtbaar zijn;
- b.
op niet-bolvormige ballonnen: op twee tegenover elkaar gelegen plaatsen onmiddellijk onder de maximale dwarsdoorsnede van de ballon, dan wel op twee tegenover elkaar gelegen plaatsen, indien er geen sprake is van een maximale dwarsdoorsnede van de ballon, waarbij de kenmerken zowel vanaf de zijkant als vanaf de grond zichtbaar zijn;
4.
Op de vleugels van luchtvaartuigen, anders dan bedoeld in het tweede en derde lid, worden de kenmerken aangebracht als volgt:
- a.
op de linkerhelft van de onderzijde of over de gehele onderzijde, waarbij het nationaliteitskenmerk op de linkerhelft is aangebracht en het inschrijvingskenmerk op de rechterhelft;
- b.
zo mogelijk op gelijke afstand van de voor- en achterrand van de vleugel;
- c.
met de top van de letters of cijfers naar voren gericht.
5.
Op de romp of de staartvlakken of overeenkomstige delen van luchtvaartuigen, anders dan bedoeld in het tweede en derde lid, worden de kenmerken aangebracht aan elke buitenzijkant:
- a.
tussen de vleugel en de staartvlakken, of
- b.
op de bovenhelft van de verticale staartvlakken aan elke zijde van de staartvlakken.
6.
Indien het luchtvaartuig niet is voorzien van vleugels, romp, staartvlakken of overeenkomstige delen die bruikbaar zijn om de kenmerken op aan te brengen, worden de kenmerken, bedoeld in het vierde en vijfde lid, op een zodanige manier aangebracht dat het luchtvaartuig toch duidelijk herkenbaar is.
7.
Met betrekking tot een luchtvaartuig, waarmee binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam testvluchten in het kader van onderhoud of demonstratievluchten worden uitgevoerd, dan wel dat luchtvaartuig voor overschilderen wordt overgebracht van een luchtvaartterrein binnen Nederland naar een ander luchtvaartterrein binnen Nederland, is het vierde lid niet van toepassing.