Einde inhoudsopgave
Regeling luchtvaartvertoningen
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2019
- Bronpublicatie:
15-01-2019, Stcrt. 2019, 3187 (uitgifte: 17-01-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2018/244265)
- Inwerkingtreding
01-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-01-2019, Stcrt. 2019, 3187 (uitgifte: 17-01-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2018/244265)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
De minister kan een vergunning verlenen voor het houden van een luchtvaartvertoning op een terrein dat geschikt is om tijdelijk en uitzonderlijk te worden gebruikt, waarvoor krachtens artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart ontheffing is verleend, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
de grootte van het vertoninggebied, gerekend vanuit het centrum van en parallel aan de vertoninglijn alsmede gerekend vanaf de vertoninglijn richting de zijde van het gebied waar zich geen toeschouwers bevinden, wordt aan de hand van tabel 1 van de bijlage, behorend bij deze regeling, vastgelegd in de vergunning;
- b.
ingeval sprake is van een luchtvaartvertoning met publiekgebieden langs twee zijden van de vertoninglijn geldt bij de vaststelling van het vertoninggebied dat de breedte van de vertoninglijn ten minste vijftig meter bedraagt en aan het begin en aan het einde van de vertoninglijn een manoeuvreergebied wordt vastgesteld. De afmetingen van het kleinste van de twee manoeuvreergebieden bedragen ten minste de helft van de minimale afmetingen van het vertoninggebied, zoals deze zijn opgenomen in tabel 1 van de bijlage, behorend bij deze regeling;
- c.
bij het bepalen van het vertoninggebied stelt de vertoningdirecteur vast of zich daarbinnen gronden bevinden die gebruikt worden ten behoeve van:
- 1°
luchthavens,
- 2°
milieubeschermingsgebieden,
- 3°
vogelconcentratiegebieden, zoals gepubliceerd in de luchtvaartgids, bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) nr. 923/2012,
- 4°
chemische industrieën,
- 5°
kerncentrales,
- 6°
spoorwegemplacementen,
- 7°
brandstofopslagplaatsen,
- 8°
aaneengesloten bebouwing;
- d.
indien binnen het vertoninggebied gronden als bedoeld in onderdeel c, dan wel obstakels met een verticale hoogte van ten minste 45 meter zijn gelegen, geeft de vertoningdirecteur aan welke maatregelen worden genomen met betrekking tot die gronden dan wel obstakels in verband met de veilige uitvoering van de luchtvaartvertoning.
2.
Aan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende voorwaarden verbonden:
- a.
op het vertoningterrein is een baan aanwezig die:
- 1°
voldoet aan de afmetingen genoemd in tabel 1 van de bijlage, behorend bij deze regeling, met dien verstande dat de lengte van de baan wordt vastgesteld op de grootste voorgeschreven start- en landingsafstanden zoals deze worden bepaald met gebruikmaking van de gebruikshandboeken van de deelnemende demonstratietoestellen. Bij het vaststellen van de baanlengte kan de in de gebruikshandboeken genoemde headwind-component voor ten hoogste 50% worden meegenomen. Ingeval sprake is van een demonstratietoestel zonder gebruikshandboek, geldt de lengte zoals opgenomen in tabel 1 van de bijlage,
- 2°
voldoende draagkracht bezit voor de te gebruiken demonstratietoestellen, en
- 3°.
voorzien is van een voor dit doel geschikte markering;
- b.
nabij de baan wordt bij gebruik de windrichting aangegeven door een windzak of een ander gelijkwaardige voorziening;
- c.
bij het gelijktijdig gebruik voor het taxiën en starten of landen op het vertoningterrein is de afstand tussen de hartlijn van de taxibaan en de hartlijn van de start en landingsbaan ten minste 37,5 meter, waarbij het wachtpunt voor de startbaan tenminste 30 meter van de hartlijn van de start en landingsbaan ligt. Afhankelijk van de afmetingen van het grootste demonstratietoestel kunnen er nadere voorwaarden worden gesteld;
- d.
in de invliegsector en de uitvliegsector van de baan steken geen obstakels door een denkbeeldig vlak, dat met de korte zijde van de obstakelvrije strook als basis oploopt onder een hoek van 1:20 (hoogte:afstand) en een divergentie van 10% tot een afstand van 300 meter. Ter weerszijde van de baan en van de in- en uitvliegsector steken geen obstakels door een denkbeeldig vlak onder een hoek van 1:5 (hoogte:afstand) tot een afstand van 75 meter;
- e.
demonstratietoestellen naderen en verlaten het vertoninggebied uitsluitend via een van tevoren vastgestelde procedure;
- f.
er is een luchthaveninformatieverstrekker;
3.
Ten aanzien van het vertoningterrein geldt dat:
- a.
voordat de motoren van een luchtvaartuig in werking worden gesteld:
- –
personen, voertuigen en ander materieel, voor zover niet noodzakelijk in het kader van de startprocedure van de motor van dat luchtvaartuig, zich op veilige afstand daarvan bevinden;
- –
stoffen die gevaar of schade kunnen opleveren worden opgeruimd, dan wel uit de onmiddellijke omgeving van het luchtvaartuig worden verwijderd;
- b.
tijdens het in werking stellen en houden van de motoren:
- –
een ter zake bevoegd persoon in de stuurhut van het luchtvaartuig aanwezig is, die de controle heeft over de bedieningsorganen en de remmen;
- –
geen schade wordt veroorzaakt aan zaken en dat de veiligheid van personen niet in gevaar wordt gebracht;
- c.
het in werking stellen van een motor van een luchtvaartuig door middel van het met handkracht bewegen van de luchtschroef, geschiedt door personen die ter zake geïnstrueerd zijn;
- d.
in werking zijnde motoren geen hoger toerental draaien dan noodzakelijk voor het starten, wegrijden of koelen van de motor op de parkeerplaats;
- e.
een luchtvaartuig met een of meer in werking zijnde motoren niet in beweging wordt gezet, indien daardoor letsel of schade kan worden berokkend aan personen of zaken of de veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
4.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op luchtvaartvertoningen waaraan alleen vrije ballonnen deelnemen.