Einde inhoudsopgave
Regeling luchtvaartvertoningen
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 02-07-2019
- Bronpublicatie:
24-06-2019, Stcrt. 2019, 36018 (uitgifte: 01-07-2019, regelingnummer: ENW/BSK-2019/134275)
- Inwerkingtreding
02-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2019, Stcrt. 2019, 36018 (uitgifte: 01-07-2019, regelingnummer: ENW/BSK-2019/134275)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
De minister kan een vergunning verlenen voor het houden van een luchtvaartvertoning boven water- of landoppervlak, waarbij niet wordt gestart van en geland op het vertoningterrein, indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en tweede lid, onderdelen e en f, is voldaan en het vertoningterrein voldoet aan de afmetingen genoemd in tabel 1 van de bijlage behorend bij deze regeling.
2.
In het geprojecteerde vlak op de grond tot aan de vertoninglijn waar laag wordt gevlogen steken geen obstakels door een denkbeeldig vlak van de in- en uitvliegsector die oploopt onder een hoek van 1:20, zijnde hoogte in verhouding tot afstand, en een divergentie van 10% tot een afstand van 300 meter. Ter weerszijde van het vertoningterrein en van de in- en uitvliegsector steken geen obstakels door een denkbeeldig vlak onder een hoek van 1:5, zijnde hoogte in verhouding tot afstand, tot een afstand van 75 meter.
3.
Bij de aanvraag van een vergunning, bedoeld in het eerste lid, geeft de aanvrager aan waar deelnemende gemotoriseerde luchtvaartuigen op of in nabijheid van het vertoningterrein een noodlanding kunnen uitvoeren zonder het publiek of de deelnemers in gevaar te brengen.
4.
In afwijking van het eerste lid, mag een watervliegtuig starten van en landen op het wateroppervlak.