Einde inhoudsopgave
Regeling voertuigen
Bijlage Vb Toelatingseisen retroreflecterende voorzieningen voor fietsen, zijspanwagens aan fietsen, fietsaanhangwagens en wagens
Geldend
Geldend vanaf 31-05-2023. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 19-04-2023
- Redactionele toelichting
Werkt terug t/m de dag van inwerkingtreding van artikel 2.6 van de Wet uitvoering markttoezichtverordening (02-11-2022, Stb. 2023, 66).
- Bronpublicatie:
23-05-2023, Stcrt. 2023, 15140 (uitgifte: 30-05-2023, regelingnummer: IENW/BSK-2023/105725)
- Inwerkingtreding
31-05-2023, terugwerkend tot: 19-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-05-2023, Stcrt. 2023, 15140 (uitgifte: 30-05-2023, regelingnummer: IENW/BSK-2023/105725)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
behorende bij artikel 3.8.1
§ 1. Begripsbepalingen
Artikel 1
In deze bijlage en de bijbehorende annexen wordt verstaan onder:
CIE: Commission Internationale de l'Eclairage;
draaiingshoek: verplaatsingshoek van de retroreflector om de referentie-as vanuit een bepaalde stand;
invalshoek: hoek tussen de referentie-as en de rechte die het referentiepunt verbindt met het middelpunt van de lichtbron;
lichtsterktecoëfficiënt: quotiënt van de in de betrokken richting weerkaatste lichtsterkte, gedeeld door de verlichtingssterkte van de retroreflector voor bepaalde lichtinvals-, waarnemings- en draaiingshoeken;
referentie-as: as, aan te geven door de fabrikant van de retroreflector, om te dienen als richtingreferentie (H = 0°, V = 0°) bij het verrichten van fotometrische metingen en voor het plaatsen van de retroreflector op het voertuig;
referentiepunt: snijpunt van de referentie-as met het uitvalsvlak van het door de retroreflector uitgestraalde licht zoals aan te geven door de fabrikant van de retroreflector;
retroreflectie: reflectie waarbij de straling wordt teruggekaatst in richtingen die ongeveer tegengesteld zijn aan die van de invallende straling; deze eigenschap blijft bij ruime variatie in de richting van de invallende straling behouden;
verlichtingssterkte van de retroreflector: verlichtingssterkte gemeten in een vlak dat loodrecht staat op de invallende stralen en loopt door het referentiepunt;
waarnemingshoek: hoek tussen de rechten die het referentiepunt verbinden met het middelpunt van de ontvanger en met het middelpunt van de lichtbron.
§ 2. Eisen retroreflectie voor fietsen, zijspanwagens aan fietsen, fietsaanhangwagens, alsmede wagens
§ 2.1. Eisen niet-driehoekige rode retroreflectoren voor fietsen, zijspanwagens aan fietsen, fietsaanhangwagens, alsmede wagens
Artikel 2
1
Het retroreflecterend oppervlak van de retroreflector mag niet meer[lees: meer bedragen] dan 7.000 mm2.
2
Het oppervlak moet eenvoudig van vorm zijn en tevens zodanige afmetingen hebben dat het, inclusief montuur, onder te brengen is binnen een vierkant van 140 mm bij 140 mm.
Artikel 3
De lichtsterktecoëfficiënt van de retroreflector, te meten volgens onderdeel A van annex 1, moet, uitgedrukt in millicandela/lux (mcd/lux), ten minste voldoen aan de in tabel 1 gestelde eisen.
Tabel 1
Waarnemingshoek | Invalshoek | Lichtsterktecoëfficiënt exclusief ongekleurde spiegeleffecten | |
---|---|---|---|
horizontaal | verticaal | (in mcd/lux) | |
0°20′ | 0° | 0° | 1000 |
0°20′ | 0° | 0° | 700 |
0°20′ | +/- 20° | 0° | 400 |
Artikel 4
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen B tot en met F van annex 1 heeft ondergaan, moet de lichtsterktecoëfficiënt, te meten volgens onderdeel A van annex 1, ten minste nog aan in de tabel 2 gestelde eis voldoen.
Tabel 2
Waarnemingshoek | Invalshoek | Lichtsterktecoëfficiënt exclusief ongekleurde spiegeleffecten | |
---|---|---|---|
horizontaal | verticaal | (in mcd/lux) | |
0°20′ | 0° | 0° | 600 |
Artikel 5
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen B tot en met F van annex 1 heeft ondergaan, mag:
- a.
de retroreflector geen zichtbare verandering vertonen;
- b.
in de retroreflector geen water waarneembaar zijn.
Artikel 6
1
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen B tot en met F van annex 1 heeft ondergaan, wordt de kleur vastgesteld op de wijze, vermeld in onderdeel G van annex 1.
2
De kleur van het retroreflecterende licht moet rood zijn en de gemeten kleurcoördinaten moeten zijn gelegen binnen het gebied dat wordt bepaald door de onderstaande trichromatische coördinaten (CIE-publicatie 15.2 van 1986):
- a.
grens naar geel: Y ≤ 0,335;
- b.
grens naar purper: Z ≤ 0,008.
Artikel 7
1
De retroreflector moet deugdelijk kunnen worden bevestigd.
2
De voor een fiets bestemde retroreflector moet op tweewielige fietsen gemonteerd kunnen worden in de ruimte tussen bagagedrager en achterspatbord.
3
De bevestiging moet zodanig zijn uitgevoerd dat de ingestelde stand niet wijzigt als gevolg van bewegingen van het voertuig.
4
De bevestiging van de retroreflector mag, nadat een beproeving volgens onderdeel H van annex 1 is uitgevoerd, geen zichtbare corrosie vertonen.
Artikel 8
1
Nadat de beproeving zoals vermeld in onderdeel H van annex 1 is uitgevoerd, wordt de sterkte beproefd volgens onderdeel I van annex 1.
2
De hechting van het retroreflecterend materiaal moet zodanig zijn dat dit materiaal zonder gebruikmaking van gereedschap en zonder beschadiging niet kan worden verwijderd van de ondergrond.
Artikel 9
Op de retroreflector moet:
- a.
het fabrieks- of handelsmerk duurzaam, onuitwisbaar en goed leesbaar zijn aangebracht;
- b.
een ruimte aanwezig zijn waarin het goedkeuringsmerk en het typegoedkeuringsnummer kunnen worden aangebracht.
§ 2.2. Eisen witte of gele retroreflectoren voor de wielen van fietsen, zijspanwagens aan fietsen en fietsaanhangwagens
Artikel 10
Indien de retroreflector gevormd wordt door een fietsband, een band van een fietsaanhangwagen, een band van een zijspanwagen aan een fiets dan wel een velg waarvan de zijkanten zijn voorzien van retroreflecterend materiaal, moet worden voldaan aan VN/ECE-reglement 88.
Artikel 11
Indien de retroreflector wordt gevormd door een cirkelvormige voorziening die aan de spaken dan wel aan de daarvoor in de plaats tredende delen kan worden bevestigd, moet deze voorziening voldoen aan de in de artikelen 20 tot en met 24 gestelde eisen.
Artikel 12
De retroreflecterende cirkel moet ten aanzien van de vorm en de afmetingen voldoen aan de volgende eisen:
- a.
de breedte van de retroreflecterende cirkel mag niet meer dan 15 mm bedragen;
- b.
het verschil tussen de grootste en de kleinste breedte van de retroreflecterende cirkel mag niet meer bedragen dan 20% van de gemiddelde breedte;
- c.
de retroreflecterende cirkel mag op niet meer dan 4 plaatsen onderbroken zijn: deze onderbrekingen mogen niet groter zijn dan 15 mm; indien dit in verband met de constructie noodzakelijk is, mag een van de onderbrekingen worden vergroot tot 50 mm, en
- d.
de binnendiameter van de retroreflecterende cirkel mag niet kleiner zijn dan de nominale velgdiameter verminderd met 150 mm.
Artikel 13
1
De lichtsterktecoëfficiënt van de retroreflector, te meten volgens de methode zoals omschreven in CIE-publicatie nr. 54 (TC 2–3) 1982, moet, uitgedrukt in millicandela/lux (mcd/lux), ten minste voldoen aan de in tabel 3 gestelde eisen.
2
De referentie-as voor de meting mag evenwijdig aan de as van het wiel worden verplaatst.
3
De verhouding tussen de hoogste en de laagste lichtsterktecoëfficiënt, gemeten over bogen van 30° bij een waarnemingshoek α van 0°20′ en een invalshoek β2 van 5° en van 30°, mag niet groter zijn dan 3:1.
4
De verhouding tussen de gemiddelde lichtsterktecoëfficiënten, gemeten over verschillende bogen van 30° bij een waarnemingshoek α van 0°20′ en een invalshoek β2 van 5° en van 30°, mag niet groter zijn dan 10:1.
5
De gemiddelde lichtsterktecoëfficiënt wordt bepaald door het wiel achter een opening met een boog van 30° zodanig te laten draaien dat een constante waarde wordt verkregen.
Tabel 3
Waarnemingshoek | Invalshoek | Lichtsterktecoëfficiënt met standaard lichtbron | |
---|---|---|---|
α | β1 | β2 | A (in mcd/lux) |
0°20′ | 0° | +/- 5° | >= 16 D |
0°20′ | 0° | +/- 20° | >= 14 D |
0°20′ | 0° | +/- 40° | >= 4,7 D |
0°20′ | 0° | +/- 50° | >= 14 D |
1°30′ | 0° | +/- 5° | >= 1,1 D |
1°30′ | 0° | +/- 20° | >= 1,0 D |
1°30′ | 0° | +/- 40° | >= 0,65 D |
1°30′ | 0° | +/- 50° | >= 0,2 D |
D = binnendiameter retroreflecterend gedeelte in cm.
Indien binnendiameter kleiner is dan 42 cm, wordt aangehouden: D = 42.
Artikel 14
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen A en E van annex 2 heeft ondergaan, mag de lichtsterktecoëfficiënt van de retroreflector, te meten bij een waarnemingshoek α van 0°20′ en een invalshoek β2 van 5°, niet minder zijn dan 60% van de minimumwaarde vermeld in artikel 13.
Artikel 15
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen A tot en met E van annex 2 heeft ondergaan, mag:
- a.
de retroreflector geen zichtbare verandering vertonen;
- b.
in de retroreflector geen water waarneembaar zijn.
Artikel 16
1
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen A tot en met E van annex 2 heeft ondergaan, wordt de kleur vastgesteld op de wijze, vermeld in CIE-publicatie 15.2 van 1986, waarbij de retroreflector wordt aangestraald door een standaardlichtbron A.
2
De kleur van het retroreflecterende licht moet wit of geel zijn en de gemeten kleurcoördinaten moeten zijn gelegen binnen het gebied dat wordt bepaald door de in tabel 4 opgenomen trichromatische coördinaten.
Tabel 4
X: | 0,285 | 0,380 | 0,380 | 0,509 | 0,618 | 0,440 | 0,285 |
Y: | 0,332 | 0,393 | 0,408 | 0,490 | 0,382 | 0,382 | 0,264 |
Artikel 17
1
De retroreflector moet deugdelijk aan het wiel kunnen worden bevestigd.
2
De bevestiging moet zodanig zijn uitgevoerd dat de ingestelde stand blijft gehandhaafd.
3
De bevestiging van de retroreflector mag nadat, een beproeving volgens onderdeel G van annex 2, is uitgevoerd geen zichtbare corrosie vertonen.
Artikel 18
1
Nadat de beproeving volgens onderdeel G van annex 2 is uitgevoerd wordt de sterkte van de retroreflector beproefd aan de hand van onderdeel H van annex 2.
2
De hechting van het retroreflecterend materiaal moet zodanig zijn dat dit materiaal zonder gebruikmaking van gereedschap en zonder beschadiging niet kan worden verwijderd van de ondergrond.
Artikel 19
Op de retroreflector moet:
- a.
het fabrieks- of handelsmerk duurzaam, onuitwisbaar en goed leesbaar zijn aangebracht;
- b.
een ruimte aanwezig zijn waarin het goedkeuringsmerk en het typegoedkeuringsnummer kunnen worden aangebracht.
§ 2.3. Eisen ambergele of gele retroreflectoren voor de trappers van fietsen
Artikel 20
Ambergele of gele retroreflectoren voor trappers van bromfietsen moeten voldoen aan het bepaalde in verordening (EU) 2019/2144 omtrent de retroreflector van Klasse I.
Artikel 21
Ambergele of gele retroreflectoren voor trappers van fietsen moeten voldoen aan de in de artikelen 22 tot en met 24 gestelde eisen.
Artikel 22
De lichtsterktecoëfficiënt van de retroreflector, te meten volgens onderdeel A van annex 1, moet, uitgedrukt in millicandela/lux (mcd/lux), ten minste aan de in tabel 5 gestelde eisen voldoen.
Tabel 5
Waarnemingshoek | Invalshoek | Lichtsterktecoëfficiënt exclusief ongekleurde spiegeleffecten | |
---|---|---|---|
horizontaal | verticaal | (in mcd/lux) | |
0°20′ | 0° | 0° | 15 |
0°20′ | 0° | +/-25° | 2 |
Artikel 23
Nadat de retroreflector de beproeving zoals vermeld in onderdeel B van annex 3 heeft ondergaan, moet de lichtsterktecoëfficiënt, te meten volgens onderdeel A van annex 3, ten minste nog aan de in tabel 6 gestelde eis voldoen.
Tabel 6
Waarnemingshoek | Invalshoek | Lichtsterktecoëfficiënt exclusief ongekleurde spiegeleffecten | |
---|---|---|---|
horizontaal | verticaal | (in mcd/lux) | |
0°20′ | 0° | 0° | 10 |
Artikel 24
Nadat de retroreflector de beproeving zoals vermeld in onderdeel B van annex 3 heeft ondergaan, mag:
- a.
de retroreflector geen zichtbare verandering vertonen;
- b.
in de retroreflector geen water waarneembaar zijn.
Annex 1.
behorende bij de artikelen 3, 4, 5, 6, eerste lid, 7, vierde lid, 8, eerste lid, en 22
A. Meting lichtsterktecoëfficiënt
1
De lichtsterktecoëfficiënt wordt gemeten bij een waarnemingshoek van 0°20′. Wanneer bij het meten van de lichtsterktecoëfficiënt een ongekleurd spiegeleffect optreedt, mag de retroreflector over enkele graden worden verdraaid om te voorkomen dat het meetresultaat door het spiegeleffect wordt beïnvloed.
2
De te meten retroreflector wordt bestraald door het licht van een lamp, ingesteld op een kleurtemperatuur van ongeveer 2.850 °K, gebundeld door een condensorlens, welke via een projectielens op de retroreflector wordt afgebeeld.
3
Een gedeelte van het geretroreflecteerde licht wordt ontvangen door een lichtgevoelige cel.
4
De retroreflector wordt opgespannen op een plaat, waarvan de positie ten opzichte van de opvallende lichtbundel door een draaiing om twee elkaar loodrecht snijdende assen nauwkeurig instelbaar is en opgesteld op een afstand van 10,00 m voor de lichtbron.
5
De lichtgevoelige cel moet in één richting ten opzichte van de aanstralende lichtbundel verplaatst kunnen worden teneinde de waarnemingshoek in te stellen.
6
Bij de meting wordt gebruik gemaakt van de meetapparatuur, bedoeld in VN/ECE-reglement 3.
B. Proef waterpenetratie
De retroreflector wordt ontdaan van alle afneembare onderdelen en wordt daarna gedurende 60 minuten ondergedompeld in water met een temperatuur van 25°C (waarbij een afwijking van 5 °C is toegestaan), waarbij het hoogste punt van de retroreflector zich ten minste 1,00 m (waarbij een afwijking van 50 mm is toegestaan) onder het wateroppervlak bevindt.
C. Brandstoffenproef voorzijde
1
Het buitenoppervlak van de retroreflector en in het bijzonder het werkzame deel van de voorzijde wordt voorzichtig ingewreven met een katoenen doek, gedrenkt in een mengsel van benzine en benzol (verhouding 90:10).
2
Ten minste vijf minuten na het afwissen kan met de toetsing van de lichtsterktecoëfficiënt worden aangevangen.
D. Brandstoffenproef achterzijde
Deze proef is alleen van toepassing indien de achterzijde van het retroreflecterend oppervlak van een spiegellaag is voorzien.
1
De lichtterugkaatsende achterzijde van de retroreflector, ontdaan van montuur en andere delen bestemd voor bescherming tegen atmosferische invloeden, wordt met een harde nylon borstel geborsteld en daarna gedurende één minuut goed nat gemaakt met een mengsel van benzine en benzol (verhouding 90:10).
2
Vervolgens wordt het mengsel verwijderd en laat men de retroreflector drogen.
3
Zodra de retroreflector geheel droog is, wordt de achterzijde met de harde nylon borstel geborsteld.
4
Vervolgens wordt het gehele oppervlak van de achterzijde bedekt met oostindische inkt.
E. Smeermiddelenproef voorzijde
1
Het buitenoppervlak van de retroreflector en in het bijzonder het lichtterugkaatsend oppervlak wordt voorzichtig ingewreven met een katoenen doek, gedrenkt in een smeerolie met dispergerend vermogen.
2
Ten minste vijf minuten na het afwissen kan met de toetsing van de lichtsterktecoëfficiënt worden aangevangen.
F. Warmteproef
De retroreflector wordt gedurende 12 opeenvolgende uren opgesteld in een ruimte met een temperatuur van 65 °C (waarbij een afwijking van 2 °C is toegestaan).
G. Meetopstelling ter bepaling van de kleur van het retroreflecterende licht
1
Licht van een lamp met een kleurtemperatuur van ongeveer 2.850 °K passeert een aantal lenzen en verwisselbare kleurfilters en gaat vervolgens via de helft van een bepaalde lens naar het oog van een waarnemer.
2
Het door een retroreflector geretroreflecteerde licht wordt via een spiegel door de andere helft van genoemde lens naar het oog van de waarnemer gestuurd. Doordat de lenshelften zich voordoen als gelijkmatig verlichte helften van het in de apparatuur voorhanden gezichtsveld kan de kleur van het retroreflecterende licht vergeleken worden met de kleur van het licht dat via de verwisselbare kleurfilters op het oog aankomt.
3
Door een juiste keuze van de kleurfilters kan worden bepaald of de trichromatische coördinaten van het retroreflecterende licht zich binnen de toegelaten grenzen bevinden.
H. Corrosieproef
1
De retroreflector en de daarbij behorende bevestigingsmiddelen worden in totaal 50 uren blootgesteld aan de inwerking van een zoutnevel. Tussen twee beproevingsperioden, elk van 24 uur, vindt een onderbreking plaats van 2 uur waarin men de retroreflector laat drogen.
2
De zoutnevel wordt voortgebracht door bij een temperatuur van 35 °C met een tolerantie van + of − 2 °C een zoutoplossing te verstuiven, welke verkregen wordt door 5 gewichtsdelen keukenzout op te lossen in 95 gewichtsdelen gedistilleerd water dat niet meer dan 0,02% onzuiverheden mag bevatten.
I. Sterkte bevestiging
1
De sterkte van de bevestiging wordt vastgesteld volgens de methode zoals beschreven in SAE Standard (Society of Automative Engineers, gevestigd in New York, USA): ‘Test for motor vehicle lightning devices and components’ - SAE J575e.
2
De meetapparatuur die wordt gebruikt is beschreven in SAE information report ‘Vibration test machine’, SAE J577.
Annex 2.
behorende bij de artikelen 14, 15, 16, eerste lid, 17, derde lid, en 18, eerste lid
A. Proef waterpenetratie
1
De retroreflector wordt ontdaan van alle afneembare delen en wordt daarna gedurende 10 minuten ondergedompeld in water met een temperatuur van 50 °C (waarbij een afwijking van 5 °C is toegestaan), waarbij het hoogste punt van de retroreflector zich ten minste 20 mm onder het wateroppervlak bevindt.
2
Deze proef wordt herhaald nadat de retroreflector 180° is gedraaid, waarbij de achterzijde zich ten minste 20 mm onder het wateroppervlak bevindt.
3
Na de laatste periode van 10 minuten wordt de retroreflector gedurende 10 minuten ondergedompeld in water met een temperatuur van 25 °C (waarbij een afwijking van 5 °C is toegestaan).
B. Brandstoffenproef voorzijde
1
Het buitenoppervlak van de retroreflector en in het bijzonder het werkzame deel van de voorzijde wordt voorzichtig ingewreven met een katoenen doek, gedrenkt in ‘testbrandstof’ bestaande uit een volumemengsel van 70% n-heptaan en 30% tolueen.
2
Na 5 minuten wordt de retroreflector gereinigd met een reinigingsmiddel en daarna gespoeld in water.
3
Daarna wordt de retroreflector gedurende een uur geconditioneerd in de standaardatmosfeer.
C. Brandstoffenproef achterzijde
1
De achterzijde van de retroreflector wordt met een harde nylon borstel geborsteld en daarna wordt een katoenen doek, gedrenkt in ‘testbrandstof’, bestaande uit een volumemengsel van 70% n-heptaan en 30% tolueen, gedurende 1 minuut op de achterzijde gelegd.
2
Vervolgens wordt de katoenen doek verwijderd en laat men de retroreflector drogen.
3
Zodra de retroreflector geheel droog is, wordt de achterzijde geborsteld met de harde nylon borstel.
4
Vervolgens wordt het gehele oppervlak van de achterzijde bedekt met oostindische inkt.
D. Smeermiddelenproef voorzijde
Het buitenoppervlak van de retroreflector en in het bijzonder het lichtterugkaatsend oppervlak wordt voorzichtig ingewreven met een katoenen doek, gedrenkt in een smeerolie met dispergerend vermogen.
E. Warmteproef
1
De retroreflector en de bijbehorende bevestigingsdelen worden gedurende 48 uren geconditioneerd in een droge atmosfeer bij een temperatuur van 65 °C (waarbij een afwijking van 5 °C is toegestaan) en daarna gedurende ten minste 1 uur in de standaardatmosfeer.
2
Na deze periode wordt de retroreflector gedurende 15 uren geconditioneerd bij een temperatuur van −20 °C (waarbij een afwijking van 5 °C is toegestaan) en daarna gedurende ten minste 2 uren in de standaardatmosfeer.
F. Proef bestandheid tegen inslag
1
De retroreflector, bevestigd op het wiel overeenkomstig de door de fabrikant aangegeven wijze, wordt gedurende 1 uur bij een temperatuur van −20 °C (waarbij een afwijking van 5 °C is toegestaan) geconditioneerd.
2
De retroreflector wordt onmiddellijk daarna in de standaardatmosfeer horizontaal geplaatst met het buitenoppervlak opwaarts gericht en beproefd door op de, gezien de constructie, meest ongunstige plaats van de retroreflector een gepolijst massieve stalen kogel met een diameter van 13 mm vanaf een hoogte van 0,76 m te laten vallen.
G. Corrosieproef
1
De retroreflector en de daarbij behorende bevestigingsdelen worden gedurende 2 perioden van elk 24 uren beproefd op de wijze, bepaald in de Internationale Standaard ISO 3768 van 1 november 1976.
2
De retroreflector wordt tussen de twee perioden van 24 uren gedurende 2 uren gedroogd in de standaardatmosfeer.
3
Na de tweede periode van 24 uren wordt de retroreflector gedurende 1 uur gedroogd in de standaardatmosfeer.
H. Proef sterkte bevestiging
1
De retroreflector wordt op het wiel bevestigd overeenkomstig de door de fabrikant aangegeven wijze.
2
Een kracht van 10 N wordt afzonderlijk in radiale richting en in beide axiale richtingen uitgeoefend op de, gezien de constructie, meest ongunstige plaats van de retroreflector.
3
Nadat de kracht is weggenomen mag de verplaatsing van de optische as niet meer dan 5° bedragen.
4
Het verschil tussen de grootste en de kleinste diametraal gemeten afstand van de retroreflector mag na de proef niet meer bedragen dan 10% van de gemiddelde afstand.
5
De retroreflector wordt tevens bevestigd en beproefd zoals bepaald in paragraaf 10.2.2. van de International[lees: Internationale] Standaard ISO 6742/1 van 1 maart 1985.
Annex 3.
behorende bij de artikelen 23 en 24
A. Meting lichtsterktecoëfficiënt
1
De lichtsterktecoëfficiënt wordt gemeten bij een waarnemingshoek van 0°20′. Wanneer bij het meten van de lichtsterktecoëfficiënt een ongekleurd spiegeleffect optreedt, mag de retroreflector over enkele graden worden verdraaid om te voorkomen dat het meetresultaat door het spiegeleffect wordt beïnvloed.
2
De te meten retroreflector wordt bestraald door het licht van een lamp, ingesteld op een kleurtemperatuur van ongeveer 2.850 °K, gebundeld door een condensorlens, welke via een projectielens op de retroreflector wordt afgebeeld.
3
Een gedeelte van het geretroreflecteerde licht wordt ontvangen door een lichtgevoelige cel.
4
De retroreflector wordt opgespannen op een plaat, waarvan de positie ten opzichte van de opvallende lichtbundel door een draaiing om twee elkaar loodrecht snijdende assen nauwkeurig instelbaar is en opgesteld op een afstand van 10,00 m voor de lichtbron.
5
De lichtgevoelige cel moet in één richting ten opzichte van de aanstralende lichtbundel verplaatst kunnen worden teneinde de waarnemingshoek in te stellen.
6
Bij de meting wordt gebruik gemaakt van de meetapparatuur, bedoeld in VN/ECE-reglement 3.
B. Proef waterpenetratie
De retroreflector wordt ontdaan van alle afneembare onderdelen en wordt daarna gedurende 3 minuten ondergedompeld in water met een temperatuur van 50 °C (waarbij een afwijking van 5 °C is toegestaan), waarbij het hoogste punt van de retroreflector zich ten minste 20 mm onder het wateroppervlak bevindt.