Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken
Artikel 33 Voorbehouden
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2004
- Bronpublicatie:
08-11-2001, Trb. 2008, 157 (uitgifte: 27-08-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-11-2001, Trb. 2008, 157 (uitgifte: 27-08-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
De voorbehouden door een Partij gemaakt ten aanzien van een bepaling van het Verdrag of van het Protocol daarbij, zijn eveneens van toepassing op dit Protocol, tenzij die Partij bij de ondertekening, of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het tegendeel verklaart. Hetzelfde geldt voor een verklaring gedaan ten aanzien van of krachtens een bepaling van het Verdrag of van het Protocol daarbij.
2.
Iedere Staat kan bij de ondertekening, of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij zich het recht voorbehoudt een of meerdere van de artikelen 16, 17, 18, 19 en 20 geheel of gedeeltelijk niet te aanvaarden. Geen ander voorbehoud is toegestaan.
3.
Iedere Staat kan een voorbehoud dat hij heeft gemaakt overeenkomstig de voorgaande leden, geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, die van kracht wordt op de datum van ontvangst daarvan.
4.
Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een van de in het tweede lid genoemde artikelen van dit Protocol, kan de toepassing van dat artikel niet verlangen van een andere Partij. Zij kan echter indien haar voorbehoud gedeeltelijk of voorwaardelijk is, de toepassing van die bepaling verlangen voor zover zij haar zelf heeft aanvaard.