Einde inhoudsopgave
Regeling voertuigen
Artikel 8.4.85 [Eisen t.a.v. constructie van gasbehandelingssysteem]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
21-11-2019, Stcrt. 2019, 63953 (uitgifte: 22-11-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2019/202498)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-2019, Stcrt. 2019, 63953 (uitgifte: 22-11-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2019/202498)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Alle onderdelen van het gasbehandelingssysteem zijn vervaardigd van materialen die bestand zijn tegen corrosie; in het bijzonder is het materiaal van de sonde bestand tegen de temperatuur van uitlaatgassen. De gebruikte materialen mogen de samenstelling van het gasmonster niet beïnvloeden.
2.
De sonde is zodanig ontworpen dat deze ten minste 30 cm in de uitlaatpijp van het voertuig kan worden gebracht en dat deze, ongeacht de insteekdiepte, door een bevestiging op zijn plaats wordt gehouden.
3.
Het instrument bevat:
- a.
een voorziening die voorkomt dat water in het gasbehandelingssysteem en metende componenten condenseert; of,
- b.
een voorziening die een alarm geeft en voorkomt dat een meetresultaat weergegeven wordt.
4.
Indien een referentie PN-monster nodig is vanwege het meet principe, is een simpele voorziening om een monster te verzorgen bij het instrument beschikbaar.
5.
De pomp waarmee het gas wordt aangezogen:
- a.
is zodanig gemonteerd dat zijn trillingen de metingen niet beïnvloeden;
- b.
kan onafhankelijk van de overige delen van het instrument in- en uitgeschakeld worden, waarbij het echter niet mogelijk mag zijn een meting te doen bij een uitgeschakelde pomp.
6.
Het instrument bevat een inrichting die aangeeft wanneer de gasstroom daalt tot een niveau dat zou veroorzaken dat:
- a.
de responsietijd wordt overschreden, of
- b.
de invloed op de aanwijzing groter is dan de helft van de absolute waarde van de maximale fout.
Deze inrichting moet voorkomen dat er metingen kunnen worden uitgevoerd wanneer één van deze grenswaarden is bereikt.
7.
Het gasbehandelingssysteem is zodanig luchtdicht dat de invloed op het meetresultaat door verdunning met omgevingslucht niet meer bedraagt dan de helft van de absolute waarde van de maximale fout;
Wanneer een zodanig lek optreedt dat één van deze grenswaarden wordt overschreden, mogen geen metingen worden uitgevoerd.
Een schone lucht test procedure met voldoende nauwkeurigheid (bijvoorbeeld HEPA filter met 99,97% efficiëntie) om dit lek te detecteren is beschreven in de handleiding.
8.
Het instrument bevat een inrichting die minimaal bij eerste gebruik per etmaal een automatische nulstelling of nulstelling-procedure uitvoert. Deze inrichting mag gecombineerd zijn met de schone-lucht-test-procedure in het zevende lid.
9.
Het instrument heeft een registratiefrequentie gelijk aan of groter dan 1 Hz.
10.
De registratietijd bedraagt in totaal minimaal 15 seconden en mag worden opgedeeld in perioden.