Einde inhoudsopgave
Werkloosheidswet
Artikel 64 [Omvang recht op uitkering]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
25-11-2015, Stb. 2015, 464 (uitgifte: 10-12-2015, kamerstukken: 34273)
26-11-2014, Stb. 2014, 504 (uitgifte: 16-12-2014, kamerstukken: 33988)
14-06-2014, Stb. 2014, 216 (uitgifte: 24-06-2014, kamerstukken: 33818)
- Inwerkingtreding
01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2015, Stb. 2015, 465 (uitgifte: 10-12-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
10-12-2014, Stb. 2014, 516 (uitgifte: 18-12-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
10-07-2014, Stb. 2014, 274 (uitgifte: 17-07-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid werkloosheid / Uitkeringshoogte
Sociale zekerheid werkloosheid / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
1.
Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk wordt per kalendermaand berekend en omvat:
- a.
het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:
- 1°
de dag waarop de dienstbetrekking door ontbinding eindigt;
- 2°
de dag waarop de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden eindigt;
- 3°
de dag waarop de dienstbetrekking van rechtswege eindigt, of
- 4°
de dag van opzegging van de dienstbetrekking;
- b.
het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van het tweede lid door het UWV vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden; en
- c.
het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel a, onder 1°, 2°, 3° of de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.
2.
Ten aanzien van het eerste lid, onderdeel a, geldt dat het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk het loon omvat over ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs had moeten worden beëindigd of opgezegd, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is beëindigd of opgezegd.
3.
De hoogte van de uitkering van het vakantiegeld, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt berekend op grond van de aanspraak op vakantiedagen die de werknemer bij het einde van de dienstbetrekking heeft, met dien verstande dat de uitkering niet meer bedraagt dan het vakantiegeld over het aantal vakantiedagen dat hij kan verwerven in een jaar waarin hij een dienstbetrekking met de werkgever, bedoeld in artikel 61, heeft en waarin hij gedurende de volledig overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft.
4.
Voor zover de uitkering betrekking heeft op het loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, bedraagt de uitkering per kalendermaand, zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65, ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75.
5.
Voor zover de uitkering betrekking heeft op de vakantiebijslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bedraagt de uitkering per kalendermaand ten hoogste 8/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75.
6.
Voor zover de uitkering betrekking heeft op het vakantiegeld, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bedraagt de uitkering per dag waarop het vakantiegeld betrekking heeft ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
7.
Indien het loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, betrekking heeft op een periode die niet aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand of niet op de laatste dag van een kalendermaand eindigt, bedraagt de uitkering in die kalendermaand, zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65, ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75 maal het verschil tussen enerzijds het totale aantal dagen in die kalendermaand en anderzijds het aantal dagen in die kalendermaand voordat voornoemde periode is aangevangen of nadat voornoemde periode is geëindigd, gedeeld door het totaal aantal dagen in die kalendermaand. Bij het bepalen van het aantal dagen in een kalendermaand worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
8.
Indien de vakantiebijslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, betrekking heeft op een periode die niet aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand of niet op de laatste dag van een kalendermaand eindigt, bedraagt de uitkering in die kalendermaand, zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65, ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75 maal het verschil tussen enerzijds het totale aantal dagen in die kalendermaand en anderzijds het aantal dagen in die kalendermaand voordat voornoemde periode is aangevangen of nadat voornoemde periode is geëindigd, gedeeld door het totaal aantal dagen in die kalendermaand. Bij het bepalen van het aantal dagen in een kalendermaand worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
9.
Indien de uitkering is verminderd op grond van het vierde of zevende lid, worden de verschillende tot het loon behorende elementen naar evenredigheid betaald.
10.
Indien de werkgever over de periode als bedoeld in het eerste lid, loon, vakantiegeld of vakantiebijslag aan de werknemer heeft betaald dan wel een bedrag in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan een derde heeft betaald, wordt dat inkomensbestanddeel toegerekend aan een periode voorafgaand aan voornoemde periode, indien de werknemer of die derde over die voorafgaande periode een vordering tot betaling van dat inkomensbestanddeel heeft op de werkgever.