Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 1:126 [Uitbreiding reikwijdte]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
25-05-2022, Stb. 2022, 220 (uitgifte: 13-06-2022, kamerstukken: 35514)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2022, Stb. 2022, 248 (uitgifte: 23-06-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De bevoegdheden, bedoeld in artikel 135, zesde en achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gelden, voor zover niet reeds op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, tevens voor:
- a.
financiële ondernemingen met zetel in Nederland;
- b.
dochterondernemingen als bedoeld in artikel 1:113;
- c.
de tot een groep waarop artikel 1:114, eerste lid, van toepassing is behorende rechtspersonen en vennootschappen.
2.
In aanvulling op artikel 135, zesde en achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn de in dat artikel bedoelde bevoegdheden van overeenkomstige toepassing op alle natuurlijke personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van:
- a.
financiële ondernemingen met zetel in Nederland;
- b.
dochterondernemingen als bedoeld in artikel 1:113;
- c.
tot een groep waarop artikel 1:114, eerste lid, van toepassing is behorende rechtspersonen en vennootschappen.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheden komen, voor zover door artikel 135, zesde en achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet in een bevoegdheidstoedeling is voorzien, toe aan het orgaan dat of degene die binnen een in het eerste lid bedoelde onderneming, rechtspersoon of vennootschap de beloning vaststelt.
4.
De toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 135, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, mag er niet toe leiden dat de bonus van een persoon als bedoeld in artikel 1:126, tweede lid, opwaarts wordt aangepast.